
If li !
tigeiij de meeste dienften aan de Aarde et|
hare Bewoneren te doen, ’t welk dan zoq
p-optelijks door dezen Kronkelenden loop he-?
vorderd wprdt,
;■ V . Hoedanig is de yal des Waters op
pnze Rivieren ?
A . Een voorbeeld zal ik U hiervan geven»
De Rijn valt van Eininerik tot Nimwegen
twee voeten Qp één iiurgaans: van de laatfte;
Stad tot Thiei één en drie. vijfde van eenen
¥oet; van deze plaats tot Bommel één voet:
pn van de laatfte vesting tot de Zee behoor-
de d.e yal een half voet op het nur te zijn,
doch ze is nu, tpt ojis ongeliik, vepl min-
der» ■ ■
V . Welke nadeelen komen dan hieruit
VPPrt? ;
A . ' Eene Verhooging. der Beddingen doof
tiezinkend Slib wegens geen genoegzaam fuellen
Stroom,
y . Zou een Riyierbe¿ fchielijk yerhpogd
Funnen worden? . * *
A . Om U daarvan te pyertuigen zal ik
maar een voorbeeld amhalen. De Bedding
'yan de Lek bij Ameide i? in 25 j^en vier
en een halven yoet, wegens de gezegde ?int
king der Slibhen en de yernaaiiwing der Ri-
yier, gerezen.
y . tloe was het voorheen met qiize Ri-
’ l ? ' ' ' ' .X : '
A. Tus-
A , Tusfchen de X en Eeuw heeft
men door Dijken belet, dat de Rivieren des
Winters het kostelijk yriichtbaar Slib- op
de Landen lieten zinken, deze yerhoogden en
allervruchtbaarst maakten, over welke onna?
tuurlfundige handelwijs men vervolgens wel
yeel geklaagd heeft, maar die nu moeijelijk te
yerlielpen is, ;
Xy. GÜ hebt te voren van Beken an Br on?
pen gerept, waar vindt men dezelve?
A, Alle Rivieren. nemen uit Beken en
Bronnen haren oorfprong, Ook in ons Vaderland
yloeijen vele.uitde hooge Land-De«
parteraenten, en bevatten het zuiverst Water
zoo zij over eenen zandigen bodera vlöeijen.
. V . .AVaartoe dienen zij? ,
: A . Tot dezelfde einden als de grootere
.Rivieren en , bare menigvuldige takken. Ik
kan U zulks het treffendst met de taal van
een opd heilig Dichter zeggen: Die de fonteinen
uitzendt door de dalen, dat ze tus-
fchen de gebergten henen wandelen. Zij
drenken al het gedierte des v.elds; de woud-
ezels breken er hunne dorst mede. B ij dezelve
woont het gevogelte des hernels, eene
ßem gevende van tusfchen de takken, P s.
CIV. 10, I I .
V . Gij noemt Fonteinen, hebben ook wij
die fchoone Sprongen in qns Vaderland?
A*. ^ergrijke Landen Itunnen deze alleen
T ^ K 5
1, ! ft’