
¿i
'Sss • Tv o M B o Ü T E‘ N .
y . Zeker zal dan ook het Haft zijile
Eitjes in het Water leggen? -
A . Zoo is het; de Eitjes der Wijfjes
zinken ia het Water naar den grond; uit
deze komen Wormen met zes pooten ro o r t,
die de- Visfchers tot aas gebruiken. Langzaam
groeijen ■ deze Wormen ; zij wroeten '
met twee klaauwtjes in de klei en maken
zieh bedekte wegen tot verblijfplaatfen. Drie
duimen lang zijnde , komen z ij, na drie
jaren, te voorfchijn, en worden Dagvlie-
; gen, als levende _ nu flechts eenige uren om
hun geflacht voort te planten.
V . Een verwondèrlijk Diertje!“
A . En wat dunkt U ,van die vliegende
Rßmbmten met eenige duizenden fchoone
oogen, met een borstftuk, bezet met zes
pooten, ' en vier groote vleugels, met een
zeer lang dun achterlijf, in ringen verdeeld, ,
en met eenen fpitfen ftaart, in zes of
acht fcherpe pijltjes gefcheiden? Eene kleine
foort noemt men om harer fchoonheids wil-
le Jufertjes , zijnde lang , fmal en teer,
praiende met verwonderlijk fchoone kleuren.
Zij azen op Muggetjes,« en zijn minder gezwind
dan de Rombouten, die liefhebbers
van Kapellen zijn. Deze alle worden ult
Eiq'es in het Water geboren.
V . Welke Infecten zwemmen of loopen
daar over het Water ?
A. AVa-
^v a t é r t o r R é ñ . BLGÉDZUÍGERS. 33^
A. Watertorren, vlug in ’t ' zWemmen,
als voorzien van . de allerfijnfte ihaartjes aan
de pooten, welke de keurigfte fiemen zijp.
Door ■ een blinkend' verliis is het ligchaam
Voor het aánkleven van het Water beveiligd»
Er zijn onderfcheidene foorten van deze AVater
Infecten. ' 9 ^
V . : Obk andere?
A . De Eloedzuigers zijil ' zOiidef pdotefi
o f vinnen, eii zwemmen door flangsgewijze
bewegingen; ’ zij hebben drie' fterke tanden ,
die, aan drie kanten fmjdende, drie ivonden
te gelijk maken, dringende foms de Worm
200 diep daarin , dat .hij voorzigtig uitgetrokken
moet. worden, om hem . nief äf te
breken» Zijne maag. beftääf uit « eerie länge rij
zakkeri, in de grooten tot vierentwintig toe,
waar in zij zoo veel bloeds op eene gulzige-
Wijze zuipen, dat ze zesmaal meer nemen ¿
dan ze zwaar zijn.
V , Doe mij meer kennen , bid ik U !
■ A . Zonder dan van de kleine Watervlootjen
te fpreken, die ■ de gedaante van eene Vlod
hebben, veel in het AAfcter onzer Regen-
bakken gevonden worden, en driederlei be-
tveging ■ maken, als zwemmen, fpringen eh
zich ronddraaijen, Wil ik hog eenige grbot-e
van aardige hoedanigheden U doen kennen.
In een lang, kokertje,- zamengefteld uit ■brbk-
y 2 j.eá
tìfjU
11"
t»