
P B L I K S E M . D O N D E R j
r. y ; 'Ran men ook den afftand van het Oft-
berekenen?
• A? Ja, zeer gemakkelijkj Daar hét Licht
zoo piibegrijpsftjk fiiH hi zijne Tjeweging is
ktranen; ryij rekepen hetzelve op het eigen
oogenblik te zien, als er een Blikfemftraal uit
de Wolken ichiet , maar daar nu het Geluid vee|
lahgzamer gaat, en in eene feconde na genoeg
jooo voeten doorloopt, zoo is dus ook het
Gnweér looo voeten van ons, zoo er flechts
■ffine fecondc' tusfchen, het zien van den ftlik-
iem en het hooren yan den Donder was, Bij
«If feconden ttisfchentijd zal het Onweér nog
wel een nur van ons'zijn. Hoe nader het On-
Weér is , des te' grooter is het gevaar.
V . Waarop treft de Blikfem het meest?
A , Voor eerst ftaan hooge Ligchamen, ge-
Bjk Rerken, Molens, Boomen, meer dan läge,
aan den Blikfem bloot; verder wordt de Blik?
fem het meeY door Metalen, meet door nar^
t e , dan door drooge, meer door vasteLigcha-;
anen, dan door dé Lucht aangetrokken; —
dus flaat de Blikfem niet door opene deuren,
venfters pf fcboorfteenen in , njaat ftrijkt bij
het dak, de muren, of andere yaste Ligchat
■’ inei| a f/ Groene |joomen verkiest de Blikfem
loven Muiirwerk, en hij yerlaat Steen, Hont,
groenq Boornen, zelfs yochtige Rleedereii oip
|angs het Rjenfehelijlje Ligchaam zelfaftedalen,
■y. Uqe liéyeiligt Wép zieh het |jest voor
te fe S EM L A FE E lD ER l; ^
,le zoò ^ t i t h t é werking van den Blikfem?
A: Dobr,' op het Veld zijnde, nooit onder
Böoäien, liooioppéfs', of iets boogs, waar»
òp dé Bfikfem zòu kùhrien trekken , te fchui-
rlen, maar veel lievèr plat op den grond tè
gaàn ìiggen.’ In finis m'oét meri zieh van alle
Metaleh vèrwijdereil, en is het veiiigst ire
Itèt niìàden van het veftrek. Zòo liet Ónweér'
:niet nabij is , heeft men deze vobrzorg nìeC
' V . JCáil men ook niet den Blikfem van dé
Gebouwen aflerden?
A. 'Ja, ' e ^ '" ZOO wel als den Regen: es
;zulk eene afleiding door Metaal is bijzonder
■voor Molens eii zulke Gebouwen noodig, die
veel aan den Blikfem blootftaan.
V . Doe mij 'het nut van den Blikfeiti
kennen: want 'Zulk eén grootsch NatuurvetS
fchijnfel is zeker niet fe vergeefsj
. A . -Hoe, is U reeds vergeten, wat ik'tJ
■van den zwoelen, heeten Zomer gezegd heb f
Dan, imtiiers, wordt door Iiet OmveSr dé Hit-
ie verminderd, de LiiCht gezüiverd, liet Aard-
rijk verkoeld en gedrenkt, zoo dat alles als
«en nieuw leven oiitvan^gt'; de Velden gröeneii
-op, het Vee huppelt op de Weiden, en éét
met meerder lust de verkwikte Planten; de
Mensch haalt ruimer adem, en^gevoelt in fte-
¿e van eene benaauwehde drukking en- ter
D 4 nser