
m ill
den , offchoon men ook de onriipen wel in
azijn. of zniker inmaakt. Na het buitenfte
-of vleefchige weg gedaan te hebben, neemt
.men de Foelie om ze in de Zon te droogen,
en fpreidt de Noten op horden uit, en een
.arbeid van zes weken doet ze droogen bij
een zacht vnnr, ten dien einde in hutten
geftookt. Hierop werpt men ze in Kalkwa-
ter om de Wormen er hit te weren.
V . En hoevecl, of waartoe zamelt men
ze iu?
A. De jaarlijkfche Inzameling der Noten
fchat men op driehonderd en . vijftig duizend
ponden, waarvan Indie bijna een derde voor
zich behoudt;^ terwijl men honderd duizend
ponden Foelie zal verkrijgen. . .Daar .de
Schepper aan dez,e Vrucht de .hoedanigheid
gegeven heeft van aangenaam voor den
fmaak te zijn, en voor bijzondere gevallen
van . eene uitnemende Geneeskundige nitwer-
king te-wezen, kau men zeker deze Vrucht
Iiiet nutteloos noemen.x
V . Welke Boom zal 1111 volgen ?
A. ’t Is niet ongefchikt de Feperhooiä
eene beurt te: geven. Hij groeit op'verfchei*
den plaatfen in Indie, doch de beste Op de
Kust van .Malabar.- Als een ¡Heestergewas
beftaat hij . uit dunne Stammetjes, vol leden
©f oogen, hetwelk, zoo het niet onderfleund
wordt, ovar den grond kruipt en nit da
oogen-
®ogeil -weder Woltelen fchiet. De Bladeren
zijn fterk ' Van reuk en fcherp van ' fmaak.
Na driejarigen ouderdom geeft deze Heestef
Vrucht. ’ Uit de ' knoppen der witte Bloemen'
komen kleine Bezien, gelijk aan .die
van onze Kmisbesfenboomeit ' -waarvan elk
twintig tot dertig Peperkorrels levert. Gepinkt
zijnde worden zij zeven of acht dagen
aan de Zon blootgefteld, en dan wordt de
Vrucht, eerst groen en daarna rood, van
haar vlies beroofd, hebbende nu eene grijze
kleur, zoo als ze tot ons komt. De groot-
fle, zwaarfte en minst verfchrompelde is de
beste.
V . Hoe veel draagt zulk een Booffltje?
A . Van een’ goeden Struik verkrijgt men
Jaarlijks zes of zeven ponden, en de geheeiè
Inzameling wordt op ’ tien millioenen 'gcfchat.
V . Zoo veel, zoo verbazend veel! waar*
roe dat?-''
A. Zeker weet' gij, dat de Peper van
veelvuldig huishondelijk gebruik i s , zoo wet
hier, ‘als " in de Indie, alwaar de Specerijeii
voor onontbeerlijk'gehouden worden.
¥ . Wat fchiet er nu nog ove r, daat
wij de ‘ Specerijen hebben afgehandeld ?
' A. Zouden wij aan de Thee, en nietf
nan de Koffij denken? Men meent, dat deze
beroemde Boom uit opper Ethiopien, naaf
' I f s