
......
1 11
tó d huttnc N'estjes bouwen, dari in orize Ge*
westen, om dat zij in Apen, Slkngeii en ander
Gedierte, dat zieh met gemak irì de Boomen
begeeft, voor meer en gevaarlìjker Vijatl*
¿cn te vreezen hebben, en dati, òpenbaart
¿ich ook hierin -eeile wonderbaar wijze en
goede Vodrziéiligheid. Döch wij hebben ook
Nesten, die fraai zijn toegeileld» Denk aan
de fcherpe Nesmn .der Aakftets ; van buiten
met dorenen bezet; aan de Nesten der Wiele-
walert, tusfchen zweVende takken gemaakt;
aan die der Zwaluwen, uit ffijve klei fterk
en vast gémetfeld, eh , voorts aän allen van
onze Ideine lieve Vogeltjes, daar zìj ze uit
Mosch, Stroo , Haar, ''Wol , Veren zoo
net, zoo vast; zoo künftig weten zatìien te
ftellen i
V . Waarlijk, ik heb dikWerf ¿eef künftige
Nestjes vän onze Vogelen gevonden!
A. Laat ons dan nu zien, waarvòof zij
gefchikt zijn. De Vogd legt er Eijeren in ,
en wel iri het Voorjaar en tegen deh Zomer
doordien alle de JOngen der kleine Vogeltjes
met Infecten gevoed worden, eri deZè
dall in rijken overvlded aanwezig zijri.
Eli als gij de Eijeren zelve beziet , zitlt
gij over derzelver verfehil en kleuren ver-
wondetd zijn , iVitte, géele, grijze, gé*
Vlakte, blaauwe en foiilraige als of i t
met eene pen gcteekeiid of befchreveri wä