
f.
1
iS I
fe
t Z E S D E
Z AME N S P R A A kI
O V E R
H E T L A N D E N H E T A V A T E R ,
$$rgen, Gezigten van ons Vaderland, Duinen.i'
Zee. Rivieren, Bronnen, Beken. ■ Fon-
teinen, Watervallen, Water, Vuur,
VRAAG, zal nil het onderwerp
van ons geftrek zijn, zoo ik uw Onderwijs
verder genieten mag?
ANTWOORD. AVat zult gij het eerst op
dien Aardbol verlangen te „ kennen , waarop
wij den Mensch als het eerfte en voor treffe«
lijkfte Schepfel hebben befchouwd?
V, Aan de grootfche en fchoonfte Gczig«
ten der Aarde zap ik dan nn den voorrang
geven,
A, Deze leveren zeker de hooge - Bergen '
o p , wier kiTiinen zich tot hoven de AVolkeq
verheffen; de breede . Vloeden, die met fnelleq
ftroom van hoog gelegen hinnenlandeq afko«,
■ men ; de ontzag verwekkende AVatervallen,
die AVolken van Daipp. doen opgaan; de on«
afzienbare Zceeii Oppervlakte , waarop het
B E R G E N .
aog geen rustpunt vindt; , doch daar het on»
■ze betrekkingen niet medebrengen, die groote .
fchouwtooneelen der Natuur in ver, gelegene
Landen, te bezigtigen , moet de Verbgelding,
dat gemis vergoeden.
: V . Zijn niet de Bergen lompe Gevaarten,
UitWasfen der Aarde , die dezelve misvormen?
■ A . Zoo min ¿4n Stofje, gevallen op een’
•fraai: ronden Kaatsbal, deszelfs rondte ontfigxt
•of wanftaltig maakt, om dat het Stofje klein
cn de Bal groot is , zoo weinig kunnen de
hentelhooge Bergen den Aardbol misvormen,
of denzelyen iets van zijne ronde gedaante
ohtnemen.
V. De Bergen mögen dan met eene Almag-
tige Hand hier en daar zijn neergefmeten,
maar toch niet naar wijze regelen, of tot
tgoede einden , zoo als het mij voorkomt.
7 A . Gij fchijnt dus te fpreken, om met de
Bergen U nader bekend te maken. Immers gij
.weet, (en vergeet nooit ziilks op alles toe te
;pasfen) dat de ware Volmaaktheid maar bdn
is in getal , en dat dezelve in God alleen
plaats' heeft, die ze daarin ontdekt, dat alle
. mjne Eigenfchappen eenftemmig werken , en
.gamen genomen ¿¿ne Volmaaktheid uitmaken,
zoo dat nooit de Almagt zonder de AVysheid
.en de Liefde gaat.
V. Ik geloof zulks; doe mij dan de Ber-
‘gen nader kennen.
I 5 A. E f