
N U T d e r T U IN E N ,
heid in zijne lemen, met ftroo gedekte Stulp
geniet, dau de Aanzienlijke in de marmere
Paleizen, zoo verdienen toch de Tuinen gee-
mea minderen lof,
V . Waarom ?
A , Wij beminnen van natuur de Vrijheid,
als waarvoor wij gefchapen zijn, en deze
vinden wij „ veel meer in de opene Natuur,
dan binnen onze enge Muren,; bovendien
worden wij daar door duizend verfchillende
Schoonheden en eene gedurige vemndering ge-
fireeld, waar tegen.de werken der Kunst ,niet
opwegen, en het geea het eentoonig Gezigt in
onze Womi:gen niet kan voortbrengen; ook
ademen wij daar eene zuiverer Lueht in , dan
in onze dikwerf muffe Vertrekken, terwijl de
beweging, die wij wandelende maken, met
den invloed eener zuivere Lucht en eene ons
belcorende Schoonheid grootelijks onze ge-
zondheid en onze opgermmde vrolijkheid bevordert.
Van hier, dat de Staatsman, dat
de Geleerde, dat de Koopman, dat de Handwerksman
zieh zoo zeer in de Tuinen ver?
lustigt.
V. Maar hbe in den barren Winter Í-
A . Offchoon wij dan wel het meest onz©
Huizen behoeven', en er de grootfte voordeelen
van genieten, blijf ik echter pok „ daii nog
den Tuin beminnen, om dat ik d® Natuur
bemiii, en elk Jaargetijde yoor mij*^ eigene
. ' ware
, p l a n t e n *
ware bekoorlljkheden bevat. Het dor gelaat
des Aardrijks, de bladelooze Boomen, de
huilende Winden, een Veld met Sileeuw bedekt,
of een bevroren Korst des Aardrijks j
her gekras der Raven, het gekwak der Eend-
vogelen, en dergelljke dingen meer, doen mij
alle in den Winter aan, en verlevendigen mij,
V . Waarop was uwe gandacht thans in
den Tuin gevestigd?
A . Toen ik buiten kwam zag ik eeneii
Nevel zoodanig de Velden dekkende, dat ik
uiets kon onderfcheiden; allengskens verdween
dezelve, de Zo.n, dat prächtig Hemelligchaam
kwam glaharijk te voorfchijn, en de Planten,
zoo fraai door den Nevel ea den Dauw ge-
pareld, zoo glinfterendemet .aU§ Y e kleuren
van den RegenFodg, onder mijn oog komende
, las ik in dezelve het oude „beyel, dat tpj
heden ftand grijpt, alleen door eene alver- '
mögende onderhouding.- Gsd zeide, dat d&
aarde uHfchiete grasfcheutkem, kruid zaai
zaaijetide, vruchtbaar geboomte, .dragende
vrucht naar zijnen aard,'Welks zaad daarin
zij op de aarde'. en het was alzoo*
g e n e s , L I I .
V . En hier bleef het bij ?
A. Neen, ik loofde mijnen Eeuwigen Maker
over de groote menigte gn verbazende vet-
fclieidenlieid van Planten, waar mede Hy de
Aarde beüagen heeft; en dacht n a , hoe deze
^ Scriep