
,* tí
f 'X l
’s Winters zoo Koud, des Zomers zoo Ijeet,.
«n algemeen de Eiiditsgqfleldlieid zoo Verán-,
derlijk is».
A. De droDge Oqste en Zuidooste Winden
brengen ons zeker des Winters, dikwijlg
«ene íelierpe Koiide üan. Doch een helder
doorvriezende. Winter, eene goede Vorst is
pijs alzins heilzaam. En, hoe wonderbaar,
hoe ppmerkingswaardig is de verandering
alsdan.! Het zoo yloeibare Water is hard als
IJzer, de Grtíiid vast ais Steen , de Wolken
ontlasten haar Water in ligte , zniver witt&
Sneeuwxdpkken.!..,
y. Doe mij, bid ik F, de oorzaken valí'
deze veranderinggn nader kennen!
A . Gij moet d.an weten, dat die ílofFe;
welke warmte voortbrengt, en wij, daarom
JVarmteftofe iioemen', de oorzaak Vandevloeb
baarheid der, Ligchamen i s , zoo dat even eens
ais gij' weet, dat- W a s , P ik , Köper fmelt ,
door het Vuur en¡ zoo lang het eene genoeg-
zame 'hoeveelheid WarmteñoíFe bij, zieh heeft,,
gefmplten of vloeibáar blijft, .even z o o . ook
andere Vloeiñoffen, geHjk het Water, vlo.eibaar'
zijn door de warmteftoíie,, welke zij bevatten ;,
maar. vvanneer nit in den Winter, door delíoxi-
de der Lucht het Water die warmte verliest
zoo houdt het op- vloeibaar te wezen, en gaat
over tot een vast en hard Ligchaam, ’t welk'
wij' IJs noemen. Deze. zop.,wonderbare; her«-
- . fchep»
fchepping deed in de alleroudfte tijden reeds
vragen : , '
Uit wdkcn 'fcheot, vordi ’t ijs iij wiattnijd geipren^
Wie heeft in d'open lucht, yerklaar 't den rijmgeteeldf
Wanneer de waters zieh, geVjk een fieen, yerharden t
feß V ylak der hoîle zee zoo iast te zàmen kteeft ?
JOB XXXVIII. 29, 3C^. ' ' ' -
Vi Ik iheen opgerrierkt te hebben, dät hét
Ijs onder de bevriezing-van het Wftter als iii
.TCgelmatige gedäanten gévormd wordt?
A . Gij hebt i wet 'opgemcrkf. Bij bevriô-
zing zult gij dräden of fträleil, die méestàl
niet elkander in ecu’ hock van 45 graden zk-
men kbmén, over hét Water zien fchietert;
doCh veel mèér Vallen de Figuren èn Bloeméh
öhder hét oog, dié dés Winters op onze
venlîers ontftaan, om dat de wavriitè vail de
vochtigé Binnènlucht door het Glas heenghan-
ê é , de vochtdeelen zieh aan .het Glas zettéit,
.èn onder. dié gedaanten bévriezen.
V . Gij hebt ftràks de Vorst rtuttîg gehoemd,
doch’ ik wenschte dàarvan wel eéne
hadere ‘ opheldering. .
A. De Vorst reinigt de Luèîit, én llôüdt
hét bederf tègén ; tnaakt ,den Grond vrucht-
baâr ; ontbindr de barde Kluiten ; ziüveit het
Land van Ongôdierte, en doet het irî den HérfSt
gezaaîde Wiritergraan rijkelijker voortbiéngeri,
D .2 téÀ
; 1l1Í.Si1