
I
blijf, of als een tranendal befchouwen mögen,
— Terwijl ons gehoor geilreeld wordt
door het vrolijk gezang der Vogelen, worden
ons gezigt en onzen reuk liefelijk aangedaan
door de fchoonlifejd en geur der Bloemen.
■Geen zintuigelijk genot is onfchuldiger, is
reiner.. Laten zwakken en vertroetelden de
zenuwen zoeken te p'rikkelen door 'künftige
Reukwerken; dc echte zoon der Natuur, die
eene verwijfde weekelijkheid met geheel zijn hart
verfoeit, bemint veel meer de aangename geur
.der Veldbloemen, of die der Tuinen, thans
veelal b e t e rdan voorheen, in eenen los-
fen, en meer met de. Natuur overeenkomendeu
fmaak aangelegd. Daar geniet het Ligchaam,
terwijl het oog die wilde pracht met vermaak
iefchomvt,- beter de gezonde, .eu verfterkende
uitwafemingen der Bloemen, en de Ziel,
■door deze -o-pbeuring des Ligchaams tevens
.vervrolijkt en ■ opgebeurd, zal eenen • Lofzang
aanheffen ter eere van Hem, die zoo vele
.Gimften voor de Bewoners zijns Aardrijks
heeft beft.md; die ons vele Schoonheden en
even vele Voordeelen verleent; die ons door
zoo vele Wonderen dagelijks wil verrukken.—
Laat ons op deze bank gaan neerzitten om
de Geuren der Bloemen eene Wijle tijds te
genieten, en wanneer onze Reukzenuwen op
:de aangenaamfte wijze ter onzer verkwikking
worden aangedaan; dan zal de pracht des
.. fchoofchoonen
Hemcis op dezen heldereu Dag , en
het.licflijk gezang der Vogelen, het eene van
ons gezien, het andere van ons gehoord,
ook zamen werken om ons genoegen in de
Werken vän den weldadigen Vader der lichten
te vergroöten Hij töch , die in de iiit-
deeling zijner gimften, tot vervrolijking zijner
Schepfelen dienende, niet karig is , geeft ons
veelal meer dan eene geneuchte van verfehil
lenden aard ten zeliden tijde, opdat wij ten
vollen overreed zouden ftaan van deszelfs
onuitfprei<elijke Goedheid. ’t Zal ons dien
Lofzang herinneren: Aangaande den hemel,
de hemel is des Heeren , maar de aarde
heeft hij den menfchen kinderen gegeven.
De dooden zullen den Heere niet prijzen,
noch die in de flilte nedergedaald zijn. Maar
wij zullen den Beere loven, van nu aan tot
in der eeuwigheid. Haleluja! P s. CXV.
16— i§.
Dd A C H T -
i ©X■
i
©n
i