
141
VI
■ a i : ■ ■
t
'' I
'< X , f
§Sä F R U C H T E N EN ¿ A D E N »
fn ijd e n # ; anders zeggen? Het zoogenoemd
Klokhuis is nog omtogen m e r-zo o va ste;
taaije en glanzige M n ren , dat onze Tande«
, dezelve niet ligt zullen Verfdheiiren. Bij veel
fappiger en, teedeier Vruchten, als Perflken,
Abrikozen, Pruimen, Rerfen Is het Zaad
met fteenen heiningen omgeven. Van de
Vrucht des Vijgenbooms moet ik u eene
Zeldzaamheid Zeggen. W a t zoudt gij in
dezelve verwachten? Z a a d , . . . ! fnijd zoo
vele Vygen, als gij w ilt, van dezeii Boom,
vroeg o p en , geen van alien draagt nog Zaad,
maar wel eene Bloem. De z e, die anders
altijd buiten aän de Takjes der Boomen i s ,
¿ it midden in deze V ru c h t, waar niemand
ze vermoeden zon.
V, Dit is zeker even zoo eene Zeldzaam-
iie id , als ik n ii, door uwe bijgebragte voor*
beeiden, de Zorg bewonderen m o e t, die de
Schepper v oor de bewaring der Vruchten
heeft willen nemen. Maar welke teekenen van
Rijpheid gaf God aan deze Vruchten ?
A. Gij vraagt dit met reg t: want het is
fian veel belang de Vruchten niet te vroeg te
p lu k k e n , als wannrier zij noch zoo fma-
kelijk, noch zoo gezond zijn. ’t Is dan
tijd , Wanneer de Steel begint te verwelken,
o f wanneer de Vrucht geel Wordt, of op
een zacht windje, o f op het aanrakeh onzer
vingeren , afvalt: w an t' zoo lang de
Steel
f
O N G E L . RIJPW O RD .der'V RÜ C H TEN .'sSS
Steel vast -z i t , is het een bewijs, d a td eS o om
nog voedfei door deze buis 'aan de Vrucht
toevoert to t verdere rijpheid.
V. E n alle ' Vruchten worden niet op dén
zelfden tijd rijp X . - Waarom?
A, Deze vraag is te gemakkelijk te beantwoorden
om ’ er ons bij op te houden ;■ doch
glj wilt er misfchien meer bij weten, dan alleen,
dat wij daardoor den eenen tijd met den
overvloed niet verlegen zouden z ijn , en den
anderen tijd - over fchaarsheid klagen. Moeten ‘
niet de Moeskruiden, de GrasboterX en dé ,
fappige Aardbezien vroeg gereed z ijn , om de ,
Winterverftoppingen onzer Ligchamen te ope-
nen ? moet niet het heilzaam Zuur der Kerfen
de fcherpwordende gal bij de begonnen
Warmte des Zomers temperen ? ‘ " Volgen
niet na de Kerfen de nooit genoeg geroemde
Aalbezien, die wij to t November aan den
Boom kunnen behonden, om het beste zuur
te hebben, wanneer eene heete of Herfst-
koorts ons overvalt? — Hebben wij niet
'in de heetfle maanden Perflken en Abrikozen,
om door hunnen verkoelenden aard den
verbitten, afgematten Mensch te verkwikken
en met nieuwe krachten te verfterken? Ge- '
ven niet deze Boomen Gommen, die uit den
hast zijpen, daarna ñ o llen , en to t onderfcheidene
einden , als Geneesmiddeíen en
als Vernisfen knnnen dienen? Te Caijenne
valt
& L. :