
•’ oneindige Verfcheidenheid ' eii Regelmatighdic!
-ievens opweldcetf. ' ’
V . Gij . noemt de Stofjes, die ' van dii
'Vleugels der Kapellen aan- den vinger bIj
aanraking blijven hangen Schobbetjes ? '
A . ’Ja! want , bet zijn geeiie ongevormde
' Stofjes, die in het wilde op de Vleiigeis
• geftrooid zijn, maar ieder eene Veer, een Phiimpi-
je T f Schobbetje zijnde, met een puntjc hi
4 en Vleugel der Kapel vast zittende en-in de
netfte orde elk naar zijne kleut op de regtfe
plaats gezet en over elkander heen' fchieten-
Ye,- gelijk de leijen -van een' dak, zoo wor-
'den hieruit de verwonderlijk fchoone Klen/^
fen der Kapellen^ zijnde zwart, w it, geek,
'food', paars, groen, blaauw, zilver, goiKpfe
'o f paariemoer; met weMchijnen zelfs, ge-
■horen.' De ■ liitmuntend fchoone Oost eh
■West' Indifche Kapellen verbeelden dikwerf
overfchoone Bloemen; In onze Duinen,. op
‘de Veluwe "en in het graaffchap Zutpheh
'fallen er ook, die wegens him goud, ziB
'ver, paarleihper'en ändere Kleuren, met de eerf
'ften in fchoonheid gelijk ftahii', hoeWel ze
•’in grootte voor dezdven moeten wijken.
■ : V . Ploe verwonderlijk ft de Knnst vati
'den Almagtigen ook in het kleine! Ploe
.'groot de Schoonheid, aan zoo geringe Dier«
tjes gefcliGiiben!
' A . Laat ■ ik voortgaan- tot „de Poöteh',
"■* aa»
O G r . . T R J jK IN G 3 5A D I3R B V V I T J E
. . . G E O O X J 3 A C T K E I I A .
T M O T J E
eyß r/zgay zy/yy /cVyyyy\XJ^e yey/ri
"j/yyyyyjyys, yeyoTvp/- yxyZmmh, e?y Foe veJZzy
iSi'J I,