
2 ö Ñ. i f
féZelveií dé noodige'hoeveelheid van Licht éii
warmte te fchenken.
V . Wat onderlioudt het Vuut dér Zon?
A . ' Wij zijn nog niet genoeg irtet de na-
tuiir der Zon bekend, om te kunnen bepá-
len, waaruit zij beftaat. Dodi hét is niet
Waárfchijnlijk, dat dezelve voor een Vitur te
hoüden is , maar Veel eer vöör een op zieh
ze]f wel donker, echter met de Lichtítof om-
"geven Ligchaam. Wij houden onS niet met
gisflngen op, anders zoüde ik Ü onderfcheide-
ne gedachten. daar, ova' kiirijien QPgeven.
: Vi Hoe ver rekent men den afílárid def
2on van ons? ■ ’
A . Dé middelbare afíland bedraágt een en.
íWihtig míllioénen duitfche mijlen. Des winters
is zij veel nader bij ons dan des zo-
mefs, doch doordien hare Straleil dan, wegens
harén lagen ftand, veel fchuinfcher op
de Aarde neérkomen , kühnen zij zoo velé
Warmte niet aanbrengen.
V. Indien de Zöd zód verre van ons ís ^
hoe kan dan häar Licht tot ons komen?
A . Ik heb U reeds gezegd, dat het Lichü
de fnelíle van alie bewegingen maakt; zoo daf
het van de Zon tot ons iíi Zeveii minuten eh
ächt feconden afkofflt. Het geluid dooríobpf
ib eene feconde ruiiii looö voete'n , doch
hej Licht gaat dezb fnelheid nog 976000' toa-
len te boven; want het legt binusií édrié
» ft«-