
V ;- IJ F ip . . E
ZAMENSPRAAK.
P V E E
p E N M E N S C H.
De Saifoenen. Dag m Nacht. Morgen. Mid-
dag en Jvond. FoortreffeJijkheid van den Mensch.
Ferfchil en Gedaante, ’i Hoofd. V Aangezigt,
Celaatmnde. Evenredigheid van het Ligchaam.
Herfenen. Haar. Zifituigen.
■Speekfei. Tang. Keeh Spraak. Tan-
den. -Lippen. Hals. Beenderen. Rih-
hen. Ruggegraad. Schenkels. Spieren.
Zenuwen, Vliezen. Armen.
Handen. Finger s. Voeten. Huid.,
Ziveetgatenc Maag. Darmen.
Chi] I. Bloed. Aderen. Ademhaling.
Buik. Slaap. Ztej.
Gekoorte, Groei. FoedfeL
Ziehte. Genezing. ‘ Verfcjiij
van Sierven. Gevolgiref
Fug.
■S'AISOENEN. -
Me FEAAp. l¥ J ,p g t het U gelüsten in
pndemijs nu yoort te gaan: want daar wij ons
m bij de Vooribrengfeleii der Aarde zullen te
“I
I
:ä;
feepaleil hebben , komen ons zeke'r deze fchpb-
ne Zomerfche-dagen beter dan de wisfelvallige
Herfst en de iiare Winter daartoe zeer gyn-
flig voor.
ANTWOORD. Veroordeel nimmer het een
of ander Jaarfaifoen; alle zijn zij noodzakelijk j
Ule nuttig,, alje nangenaain,.
V . Befchouwt glj alles zoo gunffig? .
, A. Zou ik het werk van den Magtigften ,
AVijsten en Liefderijkiien Werkmeester totnnij-
ce eigene kwilling anders beichouwen? Is
niet de_ afwisfeling der Jaarfaifoenen even zoo
wel als die van Dag en Nacht volftrekt noo-:
dig /voor de algemeene bevolking van dezen
Aardbol ? Gpnieteii .dus niet daardoor, inillioe-
nen Schepfelen de vreugde van te beftaan en
iiile de aangenaamlTj?den des levens? Moeten
'Wij Menfchen niet door gediirige verandering
en afwisfeling, ftegds nieuwe indrukken en ge-
waarwordingen ontvangen, daar alles, wat wij
lang achter een genoten hebben, ophoudt ons
„meer te bekoren? Billijk dan veel meer hierin
de . Goddelijke fchikking, die zoo veel Wijsheid
en Goedheid ademt.
i y . Mam de Winter? , ' . '/
A . De AVinter hgeft grootelijks zijne aan-
genaamheden, en is voor de gezellige zamen-
ieving en de wetenfchappen ahergunftigsr. Bovendien
brengt hij de fchoonilq tafereelen,' reeds
l^ij de LfUchtyerfchijnfelen overwogen, yoqrt,
E 5 en
I