
21#
iiaii liuiiiffin Bek gevoelige zenuwen, en weten
als dooT eeil tastend gevoel te vinden en
te ondafcheiden, Wat zij noodig hebben.
V . Welk eene Wijsheid, welk eene Zorg
des Allefhoogften bij de Vogelen ! welk eerie
kimst in de formering hunner deelen, zoo
jiiikt naar hnnnen ftaat gefcbikt!
A . Ik ' ga voort om U van hun Voedfei
én Ledfwyze m'eer te zeggen. Een groot gedeelte
voedt zich met Granen, en alle deZe
hebben ftolnpe ‘ harde Bekken, ' welke fcgen
den Winter nog'harder worden, doordien zij
dezelve dan 'dikwijls uit den bevrozenen grond
moeten pikken, — welk eene AVijsheid weder
vail den Schepper! — De Graan etende,
en eebe groote reeks van andere Vogelen voe-
den zich ook met'Infecten. Anderen löeren
öp'onderfcheidene Dieren, Vogeitjes, Ratten,
Milizen, Kikvoffchen, Visfchen, öf vallen
gnlzig op rottend aas aan, en bewaren'ons
dus voor ‘bederf £n verrotting.’
V. En' naar dit verfchillend voedfei zullen
de Magen, om het te werteren, zoo wel
onderfcheiden zijn, als de Bekken, om het te
bemagtigen.
A. Voorzeker, gelijk ik U daarvan reeds
iets bij de Dieren in het algemeen gezegd
heb.
V. Maar hoe vinden alle die Vogelen de
kost? . - - / r, . )
: * A. Heb-
' A Hebben zij iets anders te doen dan
den’ kost te zoeken, // knnnen zij niet her
fchielijkst vän alle Dieren v a n plaats veränderen?
Aanzkt de Vogelen des Hemeh, dat
ze met zaaijen, noch maaifen, noch verza-
melen in de ßhuren en uw Hemelfche
Vader voedt - nogtans dezelve. M a t t h .
VI. 26. , .
V , Zoo levert dan de N a t ü ü r door de
wüze befchikking van onzen Hemelfchen V a der
ook genoegzaam voedfei voor de millioe*
nen Vogelen o p ; die met de voortreffelyket
oave v a n t e "kühnen poten eh -planteA met
Lgunftigd z y „ ! - -E i lie v e ,lh is t e r e n wij
eens naar dit treffend Gezang 1
A Zoo lang gij w ilt! doch dit gaat den
eeheken dag door, daar de een den anderen
vervangt e n 'Zij-alle door hun gezang ten rus-
telooze beweging 'zoo veel levendigheid aaa
de Schepping bljzetten,
V . Hoe gaat dit zingen toe?
A . Het is alzins verwonderlijk, dat zoö
kleine Vogeltjes zulke fchelle en doordringende
toonen k ü n n e n ftaan! van welk een-zonderlidg
mäakfel inöeten niet daartoe hunne
Duchtpyp , Spieren ten Vliezeh zijn ; hoe on-
d e r f c h e i d e n 'gevormd öin gefchreeuw, geroej),
gclcvvak, getier, geklok, gekir, géfluit, ge-
piep en gekweel uit te drukken!
V . Had