
■, X'N S E G T E'N.©, - ■
, d:it deze»in 1 nelheid, in lis t, jn eene,. nieC;
in h e t o o g vallende Ideur, of in bijzondere
tyapenen beilaan mggen. . , ' ' "
c *y. WVelk befluit iijoet ik »dan ujt dit
alles trekken? /' /
A. Dat de Alvermogende Hand,„¡die ony
voortbragt, niet bepaald' pas aan eenige gefe
daante of grootheid,; of bewerktuiging. —
Zigtbare o f .onzigtbare Schepfelen te yormen,/
ftY*. groot als een Paard, o f zoo klein, dat,
er acht millioenen en tweemaal honderd en
tachtig duizend |n een - Wateydroppel met
het Microscoop befchouvyd kunnen worden,
voorzien met alle ledematen en Vermögens;
¿le tot derzelver welíland vereischt woi'den;
i? geene , kunst voor de Almagt, ' geene
moeite voor den Heer dey Natuur! „Daar
behoort maar één woord, toe en meer daii
acht millioenen Werelden beilaan, meer dan.
Pifliioenen Diertjes zijn in leven, waarl
van*'acht millioenen' Menfchen geen één zofo
den hmrncu 'vormen,
V . Doch hoe veel nadeel brengen ons oofc
de Infecten niet aan, wanneer de Motten onze
hfeederen, de Rupfen onze boomen, de
Mijten -onze fpijzen, de Klanders qnzc granen
verderven! • . ' '
A . Onthoud eens vopr a l, dat het aller-
te tig fte ooh het a!fcrfchí^delijkí|e: kan wo^
¿en.
I ß § E C T e n . :
¿en, en dat d e . ordp der dingeii het mede-.
brengt, dat wij bij het groot nut, dat vele
Schepfelen . in de huishouding der Natiiufe
doen, ook eenig uadeel lijden. Doch bedenjc
yoor al, hier bi j , hoe wij eene-Goddelijkg, ,
Vooikienigheid te erkennen hebben iii de be-
teugeling van vernielende Dieren, waar tegep
pij weinig .zouden, vermögen: want offchooiy
yyij door Zindelijldteid , de Infecten van ons
Ligchaam en , yeel al ook de fchadelijkile,
pi t ' onze Huizen kunnen weren, en bet
menfcheiijk veritand zich fteeds gefcherpt heeft
om de vernielzucht der Infecten in de B¿s-
fichen, in de Boomgaarden en' op dg Velden
tegen te ga,an, zopden wij e.chíer veel on-
yermogender zijn - om het heer van Infecten
te , heteugelen , dan om alle Tijgers of alle
Hijenaas te verdelgén. Hier moeten wij zeggen:
„ wat zou er van ons worden, zoo
,de Voorzienigheid qnä niet gade floeg” !
V . (|ij hebt mij te regt gebragt! Op het
zien dezer Bije op die Bloem herinnere ik
mij, dat fommige Infecten ons ook voordeel
„doen-
A . Alhoewel wij van alle andere Dierklas-
fen meer bijzonder voordeel trekken, dan van'
‘die der Witbloedige, , zijn , echter ook dege
op verre na voor ons niet onverfchillig. Im-
fciers geven niet de. Bijen ons Königen Was?—
X‘ ' “ '.T 5 Spint
' fe
I.