
..Il
ál
470 , yREU GDE IN DEN OOGST. j
. y . Vergun mij "dan met U. naar Jiet Veld [
te gaan, om ook dezen aangenamen arbeidite '
zien.
A. Op eenen Gelderfchen ‘ Henvel gezeten
het oog Yvijd en zijd oyer' goudgele Korenvel-
den te laten weiden, en verfchillende Granen
van onderfcheidene lileureu door den AVind
gelyk de Baren der.Zee te zien golven, verwekt
zeker eene aangename , vrolijkeaandoenifg ;
terwijl men niet kan nalaten daarbij de verwonderiijke
afwisfelingen der jaargetijden te overwegen,
daar de Herfst alles yoltooit, wat
de Lente ' begon, wat de Zomer voortzette,
doch waartoe ■ de • AArinter ‘onbekwaam was.
AA’aarlijk de fchoone Tooneelen die de onderfcheidene
Saizoenen in hunne'Afwisfelingen
opleveren, bieden de rijkile ftoffe aan tot
' qaiigeuame, ernftige en nuttige Befpiegelin-
gen. —T Dan, wy zoUden wandelen, wij
. zouden het oogííen gaan zien. Slaan wij
door deze Weide den gindfchen weg op.
V . Hier biedt zich ongezocht het Gras,
yan ter onzere befchouwing. Welk eene goe-
/■ de Plant! . , ,
A. Van' deze z o o allernuttigfte Plant hehben
wij vele foorten, waarvan de meeste
voor het Vee tot voedfei verftrekken, en
e e n i g e ons'uitnemende dienften in de Ge-
fieeskunde doen. Het Gras groeit dan ook
^OQ overvloedig, dat het elk waarlijk moet
vcr-
G R "A'" S. 471
verbazen. . W as ' h e t. zoo fchaars als de Ra^
nonkel, of zoo moeijelijk aan te kweeken als
de Tuberoos, hoe vele millioenen Dieren
.vergingen van honger. Piet is eene der langst
levende nederige ■ Planten, verfpreidt zich zoo
wel door den, Wortel als door Zaad , en heeft
dus onze hulp en zorg, gelijk het Koren,*
geheel niet van nooden.. Hij doet het gras
uit fpruiten voor de beesten en het kruid tot
dienst des menfchen, P s . CIV. 14, De aarde
geeft haar gewas; God, onze God, zal
ons zegenen. P s . LXVII. 7. Dus zong •
hier van een heilig Dichter! « ; ; ■
V. AAHarlijk ‘ het Gras. ■ behoort onder dc
zegenrijkfte Gewasfen?
A . Alzoo is het ook de. algemeenfte en
■menigvuldigfte Plant, die de geheele Aarde
bedekt, eirj hardnekkig tegen het guurfte weder,
meestal beftand blijft, ' Des Zomers
wordt het op de Velden door onze zoo nuttige
Paarden, Koeijen,- Schapen afgefchoren,,
en d e s Winters is het, tot Plooi gedroogd,
h e t' uitmuntend . ftalvoeder voor dit Vee. . . . .
Plukt gij hier een Hooifpiertje af, en denkt
gij er iets fraais aan te zullen vinden?
V . ’t Was zonder be.doeling; doch welligt
zult gij mij er iets fraais van kun'nen zeggen?
A . Zie dan hoe het Gras en -deszelfs
bekleedfels’, nevens eenige Stengels, Batten,
■ Gg 4 , Wor-
!