dan vijf honderd en twintig mijlen ten Westen
van de Baffins- o f Hudfons - Baai. En welke
doortogt ’er ook zijn mogt, hij moest wezen, of
ten minften een gedeelte van denzelven moest liggen
ten Noorden van 720 Breedte (*). Wie kon
verwagten eenen doortogt of eene ilraat van zulk
eene lengte te vinden?
Aldus mijn befluit genoomen hebbende, ligteden
wij den volgenden morgen ten drie uuren het anker,
en ftevenden, met eene labber koelte uit het
Noorden, Zuidwaarts het kanaal af; wij vonden
denzelfden flegten grond als den voorigen dag.
Wij geraakten ’er egter welhaast uit, en peilden
vervolgens geen’ grond meer met eene lijn van
veertig vademen; wij ontdekten nu nog eenen anderen
doortogt in dit kanaal ten Z. W. van dien,
door welken wij ’er in gekoomen waren, die ons
in Haat Helde onzen weg naar zee te verkorten.
Hij is van den anderen gefcheiden door een eiland,
dat zig agttien mijlen van het N. O. naar
het Z. W. uitflrekt, dat ik den naam gaf van
Montagu - Eiland.
In dit zuid-oostlijk Kanaal liggen verfcheiden
ei-
(* ) Op welk getuigenis Kapitein coo k hieromtrent zijn
oordeel grondde, blijkt uit de Inleiding voor deeze reize.
Kapitein c o o k wist, namelijk, nog eer hij Engeland verliet,
dat de Heer h ea rne van de Hudfons Baai te land
tot 720 Breedte gekoomen was en aldaar eerst de open zee
gevonden had.
èilanden. D ie , welke in den mond aan de open
zee liggen, zijn hoog en rotsachtig; maar die
meer naar binnen liggen zijn laag, en zijn geheel
vrij van fneeuw ; en met hout en groente bedekt,
waarom zij ook den naam van de Groene
Eilanden verkreegen;
Ten twee uuren in den agtérmiddag liep de
wind om naar het Z. W. en Z. W. ten Z ., dat
ons noodzaakte te laveeren: Eerst Hak ik over
tot binnen twee Engélfche mijlen van den oost-
lijken wal, en wendde in drie en vijftig vademen
water. Wederom naar Montagu- Eiland overflee»
kende, ontdekten wij eene rei van klippen, fom-
Inige boven, andere dndef water, liggende drié
Èngelfche mijlen haai binnen , of ten Noorden
van de nóordlijke punt van de Groene Eilanden.
Daarna zagen wij nog enige andere in het midden
van het Kanaal verder haar buiten dan de Eilanden.
Deeze klippën maakten het onveilig om in den
nacht té laveeren , ichoon het niet zeer donker
Was, én om die reden befleedden wij dien mét af
én aan te houden onder Montagu-Eiland y want
het was hier te diep om ten anker te koomen.
Den volgenden morgen , met het aanbreeken
Van den dag, wierd de wind günfliger, en wij
Huurden naar het Kanaal tüsfchen Montagu-Éiland
en de Groene Eilanden, dat tüsfchen twee en drie
inijlen breed is, en van vier en dertig tot zeventien
vademen diep. Wij hadden den geheelen dag
XI, D é é l . K wei