
 
		honderd  vijftig  voeten  uitgeftrektheid,  on  van  
 twaalf  tot  vijftien  voeten  hoogte  ,  en  ik  oordeelde  
 dat' de  groote  Hukken  dertig of meer voeten  
 diep  onder  water  gongen.  Het  fcheen  mij  
 ook  zeer  onwaarfchijnlijk  toe  dat  dit  ijs  het  
 voortbrengzel  van  den  voorigen  winter  alleen  
 konde  wezen.  Ik  zou  eerder  onderftellen  dat  het  
 de  vrugt  ware  van  zeer  veele  winters.  Ook  
 was  h e t ,  naar  mijn  inzien  ,  niet  minder  onwaarfchijnlijk  
 dat  het  weinige  ,  dat  ’er  nog  van  
 den  zomer  over  fchoot,  het  tiende  deel  van  hetgeen  
 nu  van  dien  klomp  daar  was  konde  doen  
 fmelten,  want  de  zon  had  alreeds  den  vollen  invloed  
 van  haare  draaien  op  hetzelve  gefpild;  ja  
 ik  ben  van  gedagten  dat  de  zon  zeer weinig  toe-  
 brenge  om  deeze  groote  ijs - klompen  te  doen  
 verminderen;  want  fchoon  dat  hemel-licht  eenen  
 langen  tijd  boven  den  horizont  i s ,  fchijnt  het  
 zelden  meer  dan  weinige  uuren  agter  een  door,  
 en  wordt  dikwerf  verfcheiden  dagen  agter  den  
 anderen  niet  gezien.  Het  is  de wind ,  of liever,  
 bet  zijn  de  golven,  door  den  wind  veroorzaakt,  
 die  deeze  ontzagchelijke  ijs-klompen  doen  verminderen, 
   door het  een Huk  fterk  tegens  het ander  
 te  fchuuren  ,  en  door  die  deelen  ,  die  aan  het  
 Haan  van  de  golven  blootgefteld  zijn,  te  ondermijnen  
 en  weg  te  fpoelen.  Dit  bleek  daaruit  
 dat  wij  waarnamen  dat  de  oppervlakte  van  veele  
 ftukken  afgefpoeld  was,  terwijl  het  grondftuk of 
 het  onderfte  gedeelte  vast  bleef,  verfcheiden  vademen  
 om  dat,  hetwelk  boven  water  Hak,  juist  
 gelijk  eene  ondiepte van eene  verheven  klip.  Wij  
 peilden  de  diepte  van  het  water  op  een  Huk  en  
 bevonden  die  vijftien  voeten  te  zijn,  zoo  dat  de  
 fchepen  ’er  over  heen  zouden  kunnen  zeilen*  
 Zoo  ik  deeze  diepte  niet  gemeeten  hadde  ,  zou  
 ik  niet  gedagt  hebben  dat  ’er  genoeg  zwaarte  
 van  ijs  boven  de  oppervlakte  ware  om  het ander  
 gedeelte  zoo  diep  onder  dezelve neder  te drukken*  
 Dus  kan  het  gebeuren  dat  ’er meer  ijs vernietigd  
 wordt  in  een  enkel  ftormachtig  jaargetijde  dan  
 ’er  in  verfcheiden  winters  gevormd  wordt,  en  
 dus  wordt  eene  opftapeling  in  het  oneindige  
 voorgekoomen*  Doch  dat  ’er  altoos  een  overblijvende  
 voorraad  is,  zal  elk,  die  op  de  plaats  
 geweest  is,  befluiten,  en niemand  zal  het  betwisten  
 dan  wijsgeeren,  die  de natuur  alleen  in  hunne  
 ftudeer-kameren  waarneemen. 
 Eene  dikke  mist,  die  opkwam  terwijl  ik  dus  
 hiet  de  floepen  bezig  was,  deed  mij  naar  boord  
 fpoeden  ,  wat  vroeger  dan  ik  gewenscht  hadde,  
 met  eenen  walrus  voor  elk  fchip.  Wij  hadden  
 ’er  wel  meer  gedood,  maar  konden  ons niet  ophouden  
 om  die  mede  te  neemen.  Het getal  dee-  
 zer  dieren  op  al  het  ijs  dat  wij  gezien  hadden  
 gaat  bijna  alle  geloof  te  boven.  Wij  bragten  
 den  nacht  door  met  af  en  aan  te  houden  onder  
 het drijf-ijs,  en  den  volgenden  morgen  ten  negen  
 &1.  D e e l .  T  uu_