308 [ Sept. 1778.} R E I Z E n a a r d én
lijkst land in het gezigt N. 30° O. en de naaste
kust drie Engelfche mijlen van ons. Op deeze
plaats ankerden wij op dertien vademen water
in eenen modderigen grond*
Den volgenden morgen , met het aanbreeken
van den dag, ligteden wij het anker, en zeilden
langs de kust. Wij zagen toen twee eilanden
naar wij onderftelden, het een in het Z. 70° O.
en het ander in. het Oosten. Kort daarop bevonden
wij ons op eene kust met hout bedekt,
een aangenaam gezigt, waaraan wij zedert enigen
tijd niet gewoon geweest waren. Noordwaarts
vorderende, kreegen wij land in het gezigt
in het N. Ö. § N ., dat bleek eene verlenging
te zijn van de kust, waarop wij ons bevonden.
Wij zagen ook hoog. land over de eilanden,
maar het fcheen op eenen goeden aFftand
agter dezelve. Dit hielden wij voor het vast
land en het ander voor het eiland Alashka ;
maar het was reeds twijfelaehtig of wij eenen
doortogt tusfchen dezelve zouden vinden r want
het water wierd ongevoelig dieper naar maate
wij verder noordwaarts vorderden. Wij zonden
• dan twee floepen om voor de fchepen te peilen
, [en ik beval de Ontdekking vooruit te
zeilen, omtrent in het midden van her kanaal
houdende, tusfchen de kust aan lij, en het Noordlijkst
eiland te loefwaart van ons. Dus voeren
Wij voort tot des agtermiddags ten drie uuren,
STILLEN OCEAAN. [Sept. 1778.] 305!
wanneer w i j , het eiland voorbij zijnde, niet
meer dan drie en eene halve vadem water hadden,
en eens deed de Refolutie den modder van
den grond opkoomen. Meer water was ’er nergens
in het kanaal te vinden, want met de fchepen
en floepen hadden wij het van de eene zijde
tot de andere gepeild.
Ik meende dan dat het hoog tijd was om
terug te keeren, vooral naardien de wind in zoodanig
eene ftreek was, dat wij terug laveeren
moesten; doch dat ik het meest vreesde was dat
de wind zoude opfteeken en de zee hol zoude
maaken en aldus de fchepen in gevaar brengen
van de ftooten. Op deezen tijd lag eene kaap
op den Wester w a l, die onderfcheiden is met
den naam van Kaak Kaap, eene mijl in het N.
ten W. De kust agter dezelve ftrekte tot N. O.
ten N. daar zij in eene punt fcheen te eindigen,
agter welke de kust van het hoog land, over het
. eiland gezien, zig uitftrekte, en fommige dagten
dat zij konden zien dat zij aan malkanderen vast
waren. Aan de west zijde van de Kaale Kaap
vormt de kust eene baai, in welker bodem een
laag ftrandis, daar wij een aantal kusten of woo-
ningen van de inboorlingen zagen.
Den gantfchen nacht terug gelaveerd hebbende,
bevonden wij ons den volgenden morgen
met den dageraat in zes vademen water. Ten
negen uuren, omtrent eene mijl van den Wester
V 3 wal