op deezen tijd N. 30* W ., vijf of zes mijlen van
ons. Deeze punt noemde ik Sucklin'gs - Kaap
De punt van de kaap is laag, maar binnen dezelve
is een vrij hooge berg, die door laag land van
het gebergte gefcheiden wordt, zoo dat de kaap
op een’ afftand een eiland gelijkt. Aan de noordzijde
van Sucklings■ Kaap is eene baai, die van
enige uitgeftrektheid en voor de meeste winden
gedekt fcheen te zijn. Ik meende mij naar die
baai te begeeven om ons lek te floppen, alzoo
alle onze poogingen om zulks in zee te doen te
vergeefsch waren geweest. Met dit oogmerk
ftuurde ik naar de Kaap ; dan alzoo wij fleohts
veranderlijke ligte zugtjens hadden, naderden wij
dezelve langzaam. Wij waren egter voor den
avond nabij genoeg om enig laag land te zien dat
van de Kaap naar het N. W. uitftak, zoo dat het
’ t oostlijk gedeelte van de baai voor de Zuiden
winden dekte. Wij zagen ook enige kleine ei-
landjens in de baai en hooge klippen tusfchen de
Kaap en het noord-oosdijk eind van het eiland;
doch daar fcheen nog eene opening ter wederzijden
van deeze klippen te zijn, en ik bleef den
geheelen nacht naar dezelve ftuuren, hebbende
van drie en veertig tot zeven en twintig vademen
water over eenen modderigen grond.
Den
( * ) Naar eenen verdienstlijken Kapitein in Engelfchen
zee-dieast van dien naam. c . f o k s t e r .
Den volgenden morgen ten vier uuren liep de
wind, die meest in het N. O. geweest was, naar
het Noorden. Deezen wind tegens ons zijnde,
liet ik mijn voorneemen van binnen het eiland,
o f in de baai te gaan vaaren, alzoo geen van beiden
zonder verlies van tijd gefchieden kon. Ik
loefde dan op naar het westlijk eind van het eiland.
De wind was zwak, en ten tien uuren
wierd het ftil. Niet verre van het eiland zijnde,
voer ik ’er met de floep naar toe en gong
aan wal , met inzigt om te zien wat ’er aan
de andere zijde la g ; doch bevindende dat hec
naar de bergen verder was dan ik verwagtte, en
de weg fteil en vol ftruiken, was ik genoodzaakt
van dit voorneemen af te zien. Ik 'liet
aan den voet van een’ boom , op eene kleine
hoogte, niet verre van het ftrand, eene flesch
met een’ papier ’er in, waarop de naamen van
de fchepen en de dag van onze ontdekking ge-
fchreven waren, waar bij ik twee zilveren twee-
ftuivers flukken van zijner Majefteit muntflag van
het jaar 177a voegde. Deeze met veele andere
waren mij ter hand gefteld door den Wel Eerwaer-
den Heer k a y e , toen Onder-Alraoezenier en
Kapelaan van zijne Majefteit, en nu Deken van
Lincoln , en , als een blijk van mijne achting
voor dien Heer, noemde ik het eiland naar zijnen
naam Kayes-Eiland. Het is elf of twaalf mijlen
lang, en loopt in de ftreek van N. O. en Z. W .;
maar
Y