
 
		ï 62  [Meij  1778.]  R E I Z E   n a a r   d e n 
 Koeheene,  Vijf? 
 Takulaiy  Zes? 
 Keichilho,  Zeven ? 
 KluoïKUew,  Agt? 
 Wat  de  viervoetige  dieren  van  dit gedeelte  van  
 het  vaste  land  betreft  ;  hier  omtrent  geldt  hetzelfde  
 als omtrent  die  van Nootka,  dat  is,  dat de  
 kennis,  die  wij  van  dezelve  hebben,  geheel  ontleend  
 is  van  dè  vellen,  welke  de inboorlingen  te  
 koop  bragten.  Deeze  waren  meest  van  robben,  
 enige  vosfen,  de  los of lynx,  gemeene en  bosch-  
 marters  ,  kleine  hermelijnen  ,  rakoons  en  zee-  
 otters.  Van  deeze  waren  de  gemeende  de  marters, 
   rakoons  en  zee - otters - vellen  ,  die  de  ge-  
 woone  kleedij  der inboorlingen  uitmaakten,  maar  
 de  vellen van de  eerde,  die  over het  algemeen  van  
 een  veel  ligter  bruin  waren  dan  die  van Nootka,  
 waren  veel  fijner  dan die,  terwijl  de  laatde,  die,  
 zoo  wel  als  de marters,  veel  overvloediger  waren  
 dan  te  Nootka,  op  verre  na  zoo  fijn  en  dik  van  
 bont  niet  fcheenen  te  zijn,  fchoon  zij  dezelve  in  
 grootte  verre  te  boven  gingen;  bijna  alle  waren  
 van  de  glanzende  zwarte  foort,  welke  kleur  ongetwijfeld  
 in  deeze  vellen  meest  gewaardeerd  
 wordt.  Beeren-  e*  robben - vellen waren  ook vrij  
 gemeen;  de  laatde  waren  over  het algemeen wit,  
 zeer  fraai  met  zwart  gevlekt,  of  fomtijds  enkel 
 STILLEN  OCEAAN.  [ » 7 , 1 7 7 8 , ]   163 
 • ■  •  •  
 wit,  en  veele  van  de  beeren alhier  waren  van  eene 
 bruine  of  roet  kleur. 
 Behalven  deeze  dieren,  die  alle  te Nootka gezien  
 wierden,  zijn  4er  nog  enige  andere  op  deeze  
 plaats,  welke  wij  aldaar  niet  gevonden  hadden,  
 als  de  witte  beer,  van  wiens  vel  de  inboorlingen  
 verfcheiden  dukken  bragten  en  enige  geheele  vellen  
 van  jongen,  uit welke wij  hunne grootte  niet  
 konden  opmaaken.  Wij  vonden  ook  de  wolve-  
 rene  of  quickhatch  (*)  die  zeer  heldere  kleuren  
 had,  eene grootere  foort van  hermelijn  dan  de  gemeene  
 ,  dezelfde  als  op  Nootka i  maar  verfchil-  
 lende  door  eene  bruine  kleur  en  met  naauwlijks  
 enig  zwart  aan  zijnen  daert.  De  inboorlingen  
 bragten  ook  het  vel  van  den  kop  van  een  zeef  
 groot  dier,  maar  wij  konden  niet dellig  bepaalen  
 welk  dier  het  ware,  fchoon  wij  aan  de  kleur  ert  
 de  langheid  van  het hair,  en  omdat  het naar geen  
 van  eenig  land-dier  geleek,  gisten  dathetwaaf-  
 fchijnlijk  van  den  grooten  beer-robbe  o f  zee-  
 beer  zoude  zijn.  Maar  een  van  de  fraaide  vellen  
 en  dat  deeze  plaats  bijzonder  eigen  is,  alzoo  wij  
 het  nooit  te  vooren  zagen,  is  dat  van  een  klein 
 dier, 
 De  wolfsbeer  o f  wolverehe,  t/rfus  luscus  l i n n .  
 Sommige  houden  hem  voor  hetzelfde  dier  met  den  veelvraat. 
   Ziet  mijne Nat.  Hist.  der  Zoogende  Dieren  II  Deel  
 bladz.  122. 
 YERTAALtRi