
 
		Zeelanders  hun  doek  maaken.  Andere waren  bezig  
 met  fardijnen  te  openen.  Ik had eene  groote  
 hoeveelheid  van  die  visfchen  uit  kanos  aan  wal  
 zien  brengen,  en  met  maaten  onder  verfcheiden  
 menfchen  zien  verdeden,  die  dezelve naar  hunne  
 huizen  bragten,  daar zij  die  in  den  rook  droogen,  
 en  verder  bewaaren.  Zij  hangen  dezelve  aan  
 kleine  fiokjens,  eerst  omtrent  een’  voet  van  het  
 vuur,  en  dan  verwijderen  zij  die  al  hooger  en  
 hooger,  tot  de  flokjens  ,  waaraan  de  visfchen  
 hangen,  tegens  het  dak  van  het  huis  koomen.  
 Als  zij  volkoomen  gedroogd  zijn,  worden  zij  af-  
 genoomen  en  vast  in  baaien  opgepakt,  die  zij  
 met  matten  bedekken.  Dus  bewaaren  zij  dezelve  
 tot  zij  die  nodig  hebben,  en  het  is geen  onaangenaam  
 voedzel.  Kabeljauw  en  andere  groote  
 visch  worden  ook  op  dezelfde  wijze  door  hen  
 klaar  gemaakt,  fchoon  zij  die  fomtijds  zonder  
 vuur  in  de  open  lucht  droogen. 
 Van  dit  dorp  begaf  ik  mij  de  west-zijde  van  
 het  Kanaal  op.  Omtrent  drie  Engelfche  mijlen  
 verre  vond  ik  de  kust  gedekt  door kleine  eiland-  
 jens,  die  zoo  gelegen  zijn  ,  dat  zij  verfcheiden  
 goede  havenen  vormen,  zijnde  van  verfchillende  
 diepten  ,  van  dertig  tot  zeven  vademen  ,  met  
 eenen  goeden  grond.  Twee mijlen  in  het Kanaal,  
 aan  deeze  west-zijde,  loopt  een  arm  in,  in  de  
 llreek  van N. N. W .,  en twee  mijlen  verder  is nog 
 een  andere  in  dezelfde  llreek  inloopende,  met 
 een 
 een  vrij  groot  eiland  ’er  voor.  Ik  had geen  tijd  
 om  eenen  van  deze  armen  opteneemen;  maar  
 heb  reden  om  te  denken dat zij niet  diep  het  land  
 inloopen,  alzoo  het  water  aan  derzelver  monden  
 niet  meer  dan  brak  was.  Eene  Engelfche  mijl  
 den  tweeden  arm  op  vond  ik  de  overblijfzelen  
 van  een  dorp.  De geraamten  van  de  huizen  Honden  
 nog  overeind,  maar  de  planken,  die  tot  
 wanden  en  daken  gediend  hadden,  waren’er niet  
 meer.  Voor  dit  dorp  lagen  enige  grote  visch-  
 fuiken;  maar  ik  zag  niemand,  die.’er  op  paste.  
 Deeze  fuiken  waren  gemaakt  van  teen-werk  van  
 dunne  teenen,  fommige  digter  dan  andere,  naar  
 de  grootte  van  de  visfchen  ,  die  men  ’er  méde  
 meende  te  vangen.  Deeze  Hukken  teen-werk,  
 (waarvan  fommige  ten  minflen  twintig  voeten  
 oppervlakte  in  de  lengte  en  twaalf  in  de  breedte  
 hebben)  worden  op  hunne  kanten  gezet  in  ondiep  
 water,  door  middel  van  dikke  Haaken,  die  
 vast  in  den  grond Haan.  Agter dit vervallen  dorp  
 ligt  eene  vlakte  enige  morgen  groot,  met  de  
 grootfle  pijn-boomen  bedekt,  die  ik ooit gezien  
 heb.  Dit  was  des  te  aanmerkenswaerdiger,  omdat  
 de  hooge  grond,  en  de  meeste  andere  gedeelten  
 van  deeze  west-zijde  van  het  Kanaal  
 wat  kaal  was. 
 Van  deeze  plaats  Hak  ik  over  naar  de  andere  
 of  oost-zijde  van  het  Kanaal,  eenen  arm  over-  
 vaarende  ,  die  N.  N.  O.  inloopt  ,  naar  allen  
 B  2  fchijn