
 
		Des  avonds  omtrent  zeven  uuren  kwam  de  
 Heer  k i n g   van  zijnen  togt  terug,  en  berichtede  
 dat  hij  met  de  floepen omtrent drie  of vier  mijlen  
 verder  gevaaren  was  dan  de  fchepen  hadden  kunnen  
 koomen, en  dat  hij  toen  op  de westzijde  geland  
 was,  dat  hij  van  de hoogten  konde  zien dat  
 de  twee  kusten  aan  elkanderen  vast  waren  ,  en  
 dat  het  inloopend  kanaal  in  een  klein  riviertjen  
 o f  kreek  eindigde,  voor  welke  banken  van  zand  
 en  flijk  waren  en overal  ondiep  water.  Het  land  
 was  ook  laag  en  moerasfig  tot  enigen  afftand  
 naar  het  Noorden,  dan  rees  het  in  heuvelen  en  
 men  kon  gemaklijk  zien  waar  deeze  zig  ,  aan  
 elke  zijde  van  het  kanaal,  met  elkanderen  ver»  
 eenigden. 
 Van  den hoogen  grond,  van waar de Heer king  
 het  kanaal  overzag,  kon  hij  veele  uitgeftrekte  
 valleien  onderfcheiden, met  rivieren  doorfneden,  
 wel  met  hout  beplant,  en  begrensd  door  bergen  
 met  zagte  hellingen  en  van  eene  maatige  
 hoogte.  Eene  van  deeze  rivieren naar het Noordwesten  
 fcheen  aanmerklijk  te  zijn,  en  uit  der-  
 zelver  rigting,  was  hij  geneigd  te  denken  dat zij  
 zig  in  het  diepst  van  de  baai  in  de  zee  ontlas*  
 tede.  Enige  van  zijn  volk,  die  nog  dieper  landwaarts  
 in  gongen,  vonden  de  boomen  grooter  
 hoe  verder  zij  vorderden. 
 Ik  noemde  dit  kanaal,  ter  eere  van  den  Heer 
 F L E Tf 
 l e t c h e r   No r t o n ,  fpreekerdn  het Huis  der  
 Gemeenten  ,  (nu  Lord  g r a m t l e y )   een  na-  
 beflaande  van  den Heer  k in g ,  Nortons - Kanaal.  
 Het  ftrekt  zig  Noordwaarts  uit  tot  64°  55".  De  
 baai,  waarin  wij  nu  ten  anker  lagen,  ligt aan  de  
 Zuid-Oosc-zijde  en  wordt  door  de  inboorlingen  
 Chacktoole  genaamd.  Het  is maar eene  tamelijke  
 goede  anker-plaats  ,  zijnde  aan  de  Zuiden  en  
 Zuid-Westen  winden  bloot  gefield.  Ook  is  ’er  
 geene  haven  in  het geheel kanaal;  maar wij  waren  
 zoo  gelukkig  van  den  wind  al  dien  tijd  uit  het  
 Noorden  en  Noord-Oosten  te  hebben  met  zeer  
 fraai  weder.  Dit  gaf  ons  gelegenheid  om  niet  
 minder  dan  zeven  en  zeventig  reekfen  van  waar-  
 neemingen  op  de  maan  te  doen  van  den  zesden  
 tot  den  zeventienden  ingefloten.  De  gemiddelde  
 uitkomst  derzelve  maakte  de  Lengte  
 van  de  anker-plaats  aan  de  West-zijde  van  het  
 kanaal  i  •  •  *97°  *3 
 De  Breedte  i  .  .  .  3 1 
 De  afwijking  van  het  kompas  was  25  45  O.  
 Duiking  van  de  naald  .  .  76  25 
 Omtrent  de getijen  nam men waar  dat  de nacht-  
 vloed  omtrent  twee  of  drie  voeten  rees,  en  dat  
 de  dag-vloed  naauwlijks  merkbaar  was. 
 Mij  nu  volkoomen  overtuigd  houdende  dat  dé  
 kaart  van  den  Heer  s t /ehl in  ontróuw  moet  
 X  2  zijn j