
 
		Huurde  ik  Oostwaarts  langs  de  kust,  die,  gelijk  
 thans  vrij  zeeker  was,  alleen  het  vast  land  van  
 Afia  zijn  kon.  Alzoo  de  wind  fris  woei,  met  
 eene  zeer  zwaare  fneeuw - b u i,  en  eene  dikke  
 mist,  was  het  nodig  met  de  grootfie  voorzigtig-  
 heid  te  zeilen.  Ik  legde  dan  ook  in  den  nacht  
 enige  uuren  bij. 
 Den  dertigflen'ƒ  met  het  aanbreeken  van  den  
 dag,  gangen  wij  weder  onder  zeil,  en  Huurden  
 eene  koers  ,  die  ik  dagt  dat  ons  bij  land  zoude  
 brengen,  wordende  grootendeels  geleid  door  het  
 dieplood  ;  want  de  lucht  was  zoo  dik  als  ooit,  
 en  het  fneeuwde  zonder  ophouden.  Ten  tien  
 uuren  kreegen  wij  de  kust  in  het  gezigt  in  het  
 Z.  W . ,  op  vier  Engelfche  mijlen  affland  ,  en  
 kort  daarop  de  diepte  tot  op  zeven  vademen  verminderende  
 ,  loefden  wij  af.  Op  deezen  tijd  
 was  eene  zeer.  laage  punt  Z .  Z. W.  twee  of drie  
 Engelfche  mijlen van  ons,  ten  Ooscen  van welke  
 ’er  een  eng  kanaal  fcheen  te  zijn,  in  enig  water  
 uitlopende,  dat  wij  over  de  punt  zagen.  Waar-  
 fchijnlijk  heeft  het  meir,  waarvan  boven  ge*  
 fprooken  is,  alhier  gemeenfchap  met  de  zee. 
 Op  den  middag  klaarde  de  mist  voor  eenen  
 korten  tijd  op,  geduurende  welken  wij  een  vrij  
 goed  gezigt  van  de  kust  hadden  ,  die  zig  van  
 Z.  O.  tot  N.  W.  ten  W.  uitflrekte.  Sommige  
 plaatfen  vertoonden  zig  hooger  dan  andere;  maar  
 hef  w as ,  over  het  algemeen,  zeer  laag  ,  met  
 T   4  hoog