
 
		ttxo  [J ttn ij  1778.]  R E I Z E   n a a r   den 
 van  ons,  niet  vérder  dan  drie  of  vier  Engelfche  
 mijlen,  waarop  wij  onmiddelijk  Zuidwaarts  digt  
 aan  den  wind  oploefden.  Kort  daarop  fcheurden  
 de  twee  onder-zeilen  ,  zoo  dat  wij  andere  aan  
 'de  raas  moesten  aanflaan,  en  verfcheiden  andere  
 van  onze  zeilen  wierden  aanmerklijk  befchadigd.  
 Ten  negen  uuren  gong  de  wind  liggen,  het  weder  
 helderde  op,  en  wij  kreegen  de kust andermaal  
 ih  het  gezigt,  zig  uitftrek kende  van  W/ten  Z.  
 tot  N. W .,  omtrent  vier  o f  vijf  mijlen  van  ons.  
 Peilende  ,  vonden  wij  honderd  vademen  water,  
 over  eenen  modderigen  grond.  Kort  daarop kwam  
 de  mist  weder  op ,  en  wij  zagen  den  geheelen  
 nacht  niets  meer  van  het  land. 
 1  Den  volgenden  morgen,  ten  vier  uuren,  de  
 mist  opgeklaard  zijnde,  vonden  wij  ons  zelve  als  
 van  land  omringd;  het  vast  land  of dat  wij  voor  
 het  vast  land  hielden  ,  ftrekte  zig  uit  van  W.  
 %. W.  tot  N.  O.  ten  N .,  en  een  hoog  lang lag  
 fn  het  Z.  O.  t  Z.  bij  gisfing  agt  of negen  mijlen  
 verre.  De  noord-oostlijke  punt  van  het  vast  land  
 fyas  dezelfde  land -punt,  die  wij  geduurende  de  
 Inist  ontmoet  hadden  ,  en  wij  noemden  dezelve  
 ffliïst-Kaap.  Zij  ligt  op  56°  31'  Breedte.  Den  
 ganrfchen  nacht  weinig  wind  gehad  hebbende,  
 kwam  ’er  nu  een  koeltjen  op  uit  het N. W.  Wij  
 Huurden  ’er  mede  Zuidwaarts  om  een  duidlijker  
 gëzigt  van  het  land  te  hebben  ,  dat  wij  in  die  
 ftreek  gezien  hadden. 
 Ten