
 
		zelve  en  een  hoog voorgebergte,  Kaap Bede  (*)  
 genaamd  ,  is  eene  baai  ,  in  welke  twee  kleine  
 wel  gedekte  havenen  feheenen  te  zijn.  Wij  liepen  
 deeze  baai goed  in,  daar wij  in  drie  en  twintig  
 vademen zouden  hebben  kunnen  ankeren;  doch  
 alzoo  dit  mijn  voorneemen  niet  was,   wendden  
 wij  en  Huurden  westwaarts  ,  met  den  wind  uit  
 het  Noorden  ,  eenen  zeer  Herken  flooker  ,  vergezeld  
 van  regen  en  dik  dampig  weder. 
 Den  volgenden  morgen  flilde  de  wind,  maar  
 hetzelfde  weder  bleef  aanhouden  tot  des  namiddags  
 ten  drie  uuren  ,  wanneer  het  opklaarde.  
 Kaap Douglas  lag  Z. W.  ten W .,  de berg  St. Au-  
 guflijn  W.  i   Z .,  en Kaap  Bede  Z.  150  O.,  vijf  
 mijlen  van  ons.  Op  deeze  plaats  hadden  wij  
 veertig  vademen  diépte  en  eenen  rotsachtigen  
 grond.  Van  Kaap  Bede  draaide  de  kust  N.  O.  
 ten  O . ,  met  eene  keten  bergen  binnen  ’slands,  
 die  in  dezelfde  flrekking  liep.  Het  land  op  de  
 kust  was  boschachtig  en  daar  fcheen  geen  gebrek  
 aan  havens  te  zijn.  Doch,  dat  niet  zeer  in  ons  
 voordeel  was,  wij  ontdekten  laag  land  in  het  
 midden  van  het  kanaal,  zig  van  N.  N.  O.  tot  
 N.  O.  ten  O.  i   O.  uitflrekkende.  Dan  alzoo  
 wij  onderleiden  dat  dit  een  eiland  ware,  benam  
 ons  zulks  den  moed  niet.  Omtrent  deezen  tijd  
 kreegen  wij  een  ligt  koekjen  uit  het  Zuiden  en 
 ik 
 f* )  Deeze  naamen  gaf c  o o k  naar  den  almanak. 
 ik  duurde  ten Westen  van  dit  laagland,  terwijl  
 *er  zig  in  die  ftreek  niets  opdeed  dat  ons  konde  
 hinderen.  Wij  peilden  geduurende  den  nacht van  
 dertig  tot  vijf  en  twintig  vademen. 
 Den  agt  en  twintigften,  in  den  morgen ,  weinig  
 wind  hebbende  en  merkende  dat  het  fchip  
 zuidwaarts  dreef,  liet  ik ,   om  het  te  Hoppen,  
 een  werp-anker  vallen  met  eene  agt  duims  lijn  
 *er  aan  ;  doch  ,  terwijl  het  fchip  ’er  voor  opdraaide, 
   brak  de  lijn  bij  het  fchip,  en  wij  ver-  
 looren  anker  en  touw;  want  fehoon wij  het  fchip  
 voor  een  van  de  boeg-ankers  lieten  opdraaien,  
 en  bet  grootfle  gedeelte  van  den  dag  verfpilden  
 met  ’er  naar  te  drijven,  was  alles  te vergeefsch.  
 Wij  bevonden  door  waarneeming  dat  de  plaats  
 daar  wij  waren  op  590 5 1 ' Breedte  lag;  het  laag  
 land,  waarvan  boven  gefprooken  is,  flrekte  zig  
 uit  van  N.  O.  tot  Z.  750  O.;  zijnde  het  naaste  
 gedeelte  twee  mijlen  van  ons.  Het  land  van  den  
 wester  wal  was  omtrent  zeven  mijlen  van  ons,  
 en  flrekte  zig  uit  van  Z.  350  W.  tot  N.  7 0  O. *  
 zoo  dat  de  uitgelirektheid  van  het  kanaal  nu  tot  
 drie  en  eene  halve  Hreeken  van  het  kompas  verminderd  
 was,  dat  is  van  N.  £  O.  tot  N.  O.  Tus-  
 fchen  deeze  twee  Hreeken  was  geen  land  te  zien.  
 Hier  was  een  flerk  getij  ,  dat  naar  het  Zuiden  
 het  kanaal  uit  liep.  Het  was  de  ebbe  en  zij  liep  
 tusfchen  drie  en  vier knoopen  in  een uur;  en  het  
 was  ten  tien  uuren  laag  water.  Daar  dreef veel  
 M  a  zee