
 
		minder  water  dan  w ij,  en  vermits  zij  ora  die  
 reden  wendde,  was  ik  genoodzaakt  zulks  insgelijks  
 te  doen,  om  niet  van  malkanderen  te  ge-  
 raaken. 
 Onze  toefland  wierd nu meer  en meer hachlijk.  
 Wij  waren  in  ondiep  water,  op  een  laagerwal,  
 en  het  groot  ijs-veld  te  loefwaart  van  ons,  op  
 ons  aan  drijvende.  Het  was  klaar  dat,  zoo  wij  
 nog  veel  langer  tusfchen  hetzelve  en  het  land  in  
 bleeven,  het  ons  op  den wal  zoude  drijven,  tenzij  
 het  voor ons  aan  den grond geraakte.  Aan  lij  
 fcheen  het  bijna  het land  te raaken,  en  de eenigfle  
 w e g ,  die  open  was  ,  was  in  het  Z.  W.  Na  
 eenen  korten  gang  naar  het  Noorden  gedaan  te  
 hebben,  deed  ik  de  Ontdekking  fein  van  te wenden, 
   en  wendde  zelfs  te  gelijken  tijd.  De  wind  
 Wierd  vrij  gunflig,  zoo  dat  wij  Z. W.  en Z. W.  
 ten W.  aanlegden. 
 Den  negentienden,  des morgens  ten agt uuren,  
 de  wind naar  het Westen  terugkeerende,  wendde  
 ik  naar  het  Noorden,  en  was  op  den  middag op  
 70°  6'  Breedte  en  op  196°  42' Lengte.  In  dee-  
 zen  toefland  hadden  wij  een  goed  deel  drijf-ijs  
 om  ons,  en  het  groot  ijs  was omtrent  twee mijlen  
 in  het  Noorden.  Ten  half  twee  kwamen  
 wij  aan  den  zoom  van  hetzelve  ;  het  was  niet  
 zoo  vast  als  dat,  hetwelk  wij  meer  Noordlijk  
 gezien  hadden;  maar  het  was  te  vast  en  aan  te  
 grQQte  ftukken  om  het  te  waagen  ’er  met  de 
 fchefchepen  
 door  te  dringen.  Op  het  ijs  lag  eene  
 ontzagchelijke  menigte  zee-paerden,  en,  alzoo  
 wij  gebrek  aan  verfche  levensmiddelen  hadden,  
 wierden  de  floepen  van  beiden  de  fchepen  afgezonden  
 om  ’er  enige  van  te  vangen. 
 Des  avonds  ten  zeven  uuren  hadden  wij  aan  
 boord  van  de  Refolutie  negen  van  deeze  dieren  
 ontvangen,  die  wij  tot  nu  toe  voor  zee-koeijen  
 hadden  aangezien*  zoo  dat wij  niet weinig  te  leur  
 gefield  waren,  bijzonderlijk  enige  van  de  matroo-  
 zen  ,  die,  om  de  nieuwheid  van  de  zaak  ,  ’er  
 hunne  oogen  reeds  enige  dagen  lang  mede  vérgast  
 hadden.  En  nog  zouden  zij niet zijn  te  leur  
 gefield  en  zelfs  het  onderfcheid  niet  geweeteri  
 hebben,  hadden  wij  niet  eenen  of twee  aan  boord  
 gehad,  die  in  Groenland  geweest  waren  en  zeiden  
 welke  dieren  het  waren  en  dat  niemand  ‘er  
 ooit  van  at.  Doch  desniettegenflaande  leefden  
 wij  ’er  van  zoo  lang  zij  duurden,  en  daar waren  
 weinige  aan  boord,  die  dit  vleesch  niet  boven  
 ons  pekel - vleesch  de  voorkeur  gaven. 
 Het  vet  is in  het eerst zoo  zoet  als merg,  maaf*  
 in  weinige  dagen  wordt  het  garflig,  tenzij  het  
 gezouten  is,  in  welken  flaat  het veellangér góed1  
 zal  blijven.  Het  mager  vleesch  is  grof,  zwart*  
 en  heeft  eene  wat  flerke  fmaak  ,  en  het  hart  
 fmaakt  omtrent  zoo  goed  als  dat  van'  eén  os.>  
 Het  vet  levert,  gefmolten  zijnde,  een groot  deel  
 traan  op-,  dat  zeer  wel  in  lampen  brandt,  err  
 S  4  hun