
 
		van * het  hout  moet  enigermaate  worden  toege-  
 fchreven  aan  de  hulp, die zij  ontvangen  van  ijzer  
 gereedfchap;  want  voor  zoo  verre  wij  weeten,  
 gebruiken  zij  geen  ander;  wij  zagen  ten  minden  
 maar  eenen  enkelen  beitel  van  been;  en  fchoon  
 in  het  begin  hun  gereedfchap  van  verfchillende  
 doffen  moet  zijn  geweest,  is  het  niet  onwaar-  
 fchijnlijk  dat  veele  van  hunne  verbeteringen  gemaakt  
 zijn  zedert  zij  kennis  aan  dat  metaal  gekregen  
 hebben,  dat  thans  in  alle  hunne  houtwerken  
 algemeen  gebruikt  wordt.  De  beitel  en  
 het  mes  zijn  de  eenigde  werktuigen  ,  voor  zoo  
 verre  wij  zagen,  die  zij  van  ijzer maaken.  De  
 beitel  is  een  lang  plat  duk,  in  een  houten  
 handvatzel  gezet.  Een  deen  dient  hun  tot  hamer  
 en  een  duk  visch-huid  om  te  polijsten.  
 Ik  heb  van  deeze  beitels  gezien,  die  agt  of tien  
 duimen  lang  waren  en drie  of vier duimen breed;  
 maar  zij  waren  over  het  algemeen  kleiner.  De  
 mesfen  zijn  van  verfchillende  grootte,  fommige  
 zijn  zeer  groot,  en  de  lemmetten  krom,  omtrent  
 als  onze  fnoei-mesfen,  maar  de  fnede  is op  den  
 rug  of  de  bolronde  zijde.  De  meeste  die  wij  
 zagen  waren  omtrent  van  de  breedte  en  dikte  
 van  eenen  ijzeren  hoepel,  en  derzelver  zonderlinge  
 gedaante  toont  dat  zij  niet  van  Europisch  
 maakzel  zijn.  Waarfchijnlijk  zijn  het  navolgingen  
 van  hunne  eigen  eerde  werktuigen,  die  tot  
 hetzelfde  einde  dienden.  Zij  fcherpen  dat  ijzer 
 ge* 
 gereedfchap  op  eenen  groven  wetdeen  van  le i,  
 en  houden  het  werktuig  ook  altijd  blank. 
 Daar  het  ijzer,  dat  zij  feekemaile  noemen  
 (een  naam,  dien  zij  ook  aan  tin en aan alle  witte  
 metaalen  geeven)  bij  dit  volk  bekend  was,  was  
 het  zeer  natuurlijk  dat  wij  onze  gedagten  lieten  
 gaan  over  de  wijze,  waarop  het  tot  hen  gekoo-  
 men  ware.  Bij  onze  aankomst  in  het Kanaal  lieten  
 zij  aandonds  eene  kennis  van  den handel,  en  
 eene  genegenheid  tot  denzelven  blijken;  en  naderhand  
 wierden  wij  overtuigd  dat  zij  deeze  kennis  
 niet  bekoomen  hadden door eenen korten omgang  
 met vreemdelingen;  maar  volgens de wijze,  
 waarop  zij  ’er  mede  te  werk  gongen,  fcheen  
 dezelve  bij  hen  eene  vaste  gewoonte  te  zijn,  
 waarop  zij  gedeld  ,  en  waarin  zij  ook  wel  ervaren  
 waren,  Met  wie  zij  dien  handel  drijven  
 zal  veelligt  twijfeling  onderworpen  zijn  ;  want  
 fchoon  wij  onder  hen  dingen  vonden,  die  ongetwijfeld  
 van Europisch  maakzel,  of ten minden  
 van  eene  befchaafde natie  af komdig waren,  gelijk  
 ijzer en  koper,  blijkt  het  geenzints  dat  zij  die  on-  
 middelijk van die  natieën  ontvangen hadden; want  
 wij  zagen  nooit  het  minde  blijk  dat zij  te  vooren  
 fchepen  als  de  onze  gezien  ,  noch  dat  zij  met  
 zulk  volk  koophandel  gedreven  hadden.  Daar  
 zijn  veele  omftandigheden  ,  die  dit  bijna  buiten  
 allen  twijfel  dellen.  Zij  vroegen,  bij  onze  aankomst, 
   zeer  erndig  met  tekenen  of . wij  voornee