helang kon wezen, gaf ik het den hrenger terug
, en zond hem weg met enige gefchenken,
waarvoor hij zijne dankbetuiging deed door ver-
fcheiden laage buigingen te maaken toen hij
vertrok.
Den volgenden dag langs het ftrand wandelende,
vond ik eenen kleinen troep inboorlingen,
mannen en vrouwen , zittende óp het gras aan
eenen maaltijd, beftaande uit raauwe visch, die
zij met zoo veel fmaak fcheenen te eeten als wij
eenen tarbot zouden doen, wel klaar gemaakt
opgedischt. Toen de avond v ie l, hadden wij
ons water reeds aan boord, en maakten de waar-
neemingen, welke de tijd en het weder ons vergunden
te doen. Ik heb reeds gewag gemaakt
van de fnelheid van het getij buiten de haven;
maar in dezelve was zij van geen belang. Het
was op den middag laag water, en hoog water
des avonds ten half zeven , en het getij gong
drie voeten vier duimen regt op en neder; maar
daar waren tekenen dat het fomtijds een voet hoo-
ger rijst.
Dikke mist en tegenwind hielden ons hier op
tot den tweeden Julij, dat ons gelegenheid gaf
om enige kennis te krijgen van het land en des-
zelfs inwooneren. Hetgeen wij daaromtrent waarnamen
zal op eene andere plaats worden opge*
geeven. Thans zal ik alleen de haven befchrijven.
Zij wordt bij de inboorlingen Samgamodha
genaamd en ligt aan de Noord-zijde van Oona-
lashka, op 530 55' Breedte»en 1930 3 0 'Lengte,
en in de ftraat of den doortogt, die dit eiland
van die ten Noorden van hetzelve affcheidt, en
welker ligging voor de haven haar tegens dé winden
befchut, welke uit die ftreek waaien. Zij
looptZ. ten W. in, omtrent vier Engelfche mijlen
diep en is aan den mond omtrent eene Engelfche
mijl breed, naar binnen verfmallende, daar der-
zelver breedte niet boven een vierde van eene
Engelfche mijl is , en daar de fchepen kunnen
liggen van land omringd in zeven , zes en vier
vademen water. Men kan 5er gemaklijk grooten
overvloed van water, maar geen takjen hout,
hoe klein ook, krijgen.
«fr 4-
4. «$►
*
P 5 AGT