
 
		vlakte,  die  cusfchen  de  keten  bergen  in  het  Z.  O,  
 en  de  bergen  in  het  N.  W.  ligt.  Daar  moet  
 veel  zalm  zijn  ,  want  wij  zagen  ’er  veele  in  de  
 zee  fpringen  voor  derzelver  mond,  en  wij  vonden  
 fommige  in  de  bekken  der  kabeljaauwen,  die  
 wij  vongen.  De  inval  van  deeze  rivier,  die  
 de  Bristol-Rivier  genoemd  wordt,  ligt  op  58°  
 27'  Breedte  en  op  201°  55'  Lengte. 
 Den  nacht  doorgebragt  hebbende  met  korte  
 gangen  te  maaken  ,  flevenden  wij  des  morgens  
 van  den  tienden,  met  den  dageraat,  W.  Z.  W*  
 met  eene  labber  koelte  uit  het  N.  O.  Ten  elf  
 uuren  dagten  wij  dat  de  kust  in  het  N.  W.  in  
 eene  punt  eindigde  die  N. W.  ten  W.  la g ,  en  
 alzoo  het  water  nu  in  diepte  vermeerderd  was  
 van  negen  tot  veertien  vademen,  Huurde  ik naar  
 de  punt,  terwijl  ik  de  Ontdekking  besral  vooruit  
 te  zeilen.  Maar  voor  zij  eene  Engelfche  mijl  
 voortgevaaren  was,  deed  ik  fein  van  ondiep water; 
   op  dat  tijdfiip  hadden  wij  eene  diepte  van  
 zeven  vademen,  en  voor  wij  den  boeg  den  anderen  
 weg  konden  wenden,  minder  dan  vijf;  maar  
 de  Ontdekking  had  minder  dan  vier  vademen. 
 Wij  keerden  drie  of vier  Engelfche mijlen  naar  
 het  N.  O.  terug;  maar  vindende  dat  ’er  een  
 lterk  getij  of Aroom  was,  die  naar  het W.  Z. W.  
 liep,  dat  is  naar  de  bank  toe,  ankerden  wij  op  
 tien  vademen  water  in  eenen  grond van  fijn  zand.  
 Twee  uuren  na  wij  ten  anker  gekoomen  waren 
 was 
 Was  het  water'  twee  voeten  en  meer  gevallen,  
 hetgeen  bewees  dat  het  de  eb  was,  die  van  de  
 bovengemelde  rivier  kwam.  Wij  proefden  ook  
 van  het  water  dat  wij  opgefchept  hadden,  en  
 bevonden  dat  het  niet  half zoo  zout  was  als gemeen  
 zee-water.  Dit  was  ook  een  bewijs  dat  
 wij  voor  eene  groote  rivier  waren. 
 Ten  vier uuren in  den  agtermiddag liep  de wind  
 Z. W . ,  wanneer  wij  het  anker  ligteden ,  Zuidwaarts  
 Huurden,  met  floepen  vooruit  om  te peilen  
 ,  en  over  het  zuidlijk  gedeelte  van  de  bank  
 voeren  in  zes  vademen  water.  Vervolgens  kwamen  
 wij  in  dertien  en  vijftien  vademen,  in welke  
 laatfie  diepte  wij  ten  half  negen  ankerden,  liggende  
 een  gedeelte  van  de  keten  bergen,  op  
 den  zuid-ooster wal,  welk wij  in  het  gezigt hadden  
 ,  Z,  O.  $  Z . ,  en  het  westlijkfie  land  op  den  
 anderen  wal  N.  W.  Wij  hadden  in  den  loop  
 van  den  dag  hoog  land  in  het Noorden  6o°  W.  
 gezien,  bij  gisfing  twaalf mijlen  van  ons. 
 Den  volgenden  morgen  ten twee  uuren  het anker  
 geligt  hebbende  met  een  ligt  koeltjen  uit het  
 Z. W.  ten W .,  laveerden  wij  tegens  den  wind  in  
 tot  negen  uuren,  wanneer  wij,  oordeelende  dat  
 wij  nu  den  vloed  tegens ons moesten  hebben,  in  
 vier  en  twintig  vademen  water  ten  anker  kwamen. 
   Wij  lagen  hier  tot  een  uur,  wanneer  de  
 mist,  die  deezen  morgen  geheerscht  had,  op-  
 klaarende  ,  en  het  getij  in  ons  voordeel  zijnde, 
 XI,  D e e l ,  Q  wij