kwam zij weder bij ons, en, alzoo het fterkflé
van den ftroom nu over was, en de wind naar
het W. N. W. was terug gekeerd , haalden wij
de zeilen weder bij en hervatteden onze koers
Zuidwaarts.
Den zesden, in den avond , wanneer wij op
4a0 12' Breedte en op 201° 26' Lengte waren,
was de afwijking van de kompas - naald '170
15' O. Des anderendaags 's morgens , op 4 10
20' Breedte en op 202° Lengte, vloog ’er een
water-raaf verfcheiden maaien om het fchip.
Alzoo deeze vogelen zelden of nooit verre'uit
het gezigt van het land vliegen , oordeelde ik
dat ’er niet verre van ons land zoude liggen; wij
konden egter geen land zien. In den agtermid.
dag, wanneer ’er maar weinig wind was, kwam
Kapitein c l e r k e bij mij aan boord en verhaalde
mij een droevig ongeluk, dat bij hem aan boord
gebeurd was den tweeden nacht na wij Samga-
modha verlaaten hadden. De groote fchoot was
gebrooken , en door den val was een man gedood
en de bootsman en twee of drie andere gekwetst.
Bij dat ongeluk kwam nog dat zijn
wand en zeilen in den avond van den tweeden
aanmerklijke fchade hadden bekoomen , en ik
vernam dat de fchooten, die hij gedaan had, het
fein waren geweest om bij te leggen.
Den agtfteu was de wind IN oord, eene labber
koelte met helder weder. Op den negenden, op
3i
39I0 Breedte, hadden wij agtuurenkalmte. Deeze
wierd gevolgd door eenen Zuiden wind, van fraai
weder verzeld. Wij maakten ’er gebruik van, en
zoo veele van ons volk als met de naald konden
omgaan wïërden aan het werk gezet om dé
zeilen te herftellen , terwijl de timmerlieden
gebruikt wierden om de floepen in orde te
brengen.
Den twaalfden, op den middag, wanneer wij
op 38° 14' Breedte en op 206° 17' Lengte waren,
liep de wind weder naar bet Noorden, en*
op den vijftienden, op 330 30'Breedte, liep hij
naar het Oosten. Op deezen tijd zagen wij eenen
keerkring-vogel en eenen dolphijn, de eerfte, dien
wij geduurende deezen overtogt gezien hadden.
Den Zeventienden liep de wind naar het Zuiden *
daar hij tot den negen en twincigften in den agter-
middag bleef fhan, wanneer eene bui van regen
en wind denzelven in eens door het Westen naaf
het Noorden deed omloopen. Dit was op 3a0
26' Breedte en op 207° 30' Lengte.
De wind nam nu toe tot eenen zeef fterken
ftooker, van regen verzeld j zoo dat wij ondef
dubbeid gereefde top-zeilen geraakten Terwijl
wij het groot bram-zeil nederlieten, om ’er dé
reef in te leggen, rukte de wind het geheel van
het lijk ( o f onderfte touw) los en het fcheurdé
op verfcheiden andere plaatfen. Het zeil was
eerst den voorigen dag aan de raa aangeflaagen
Bb 2 ge