
het met zoo veel ftandvastigheid haddentoegelegd.
De Ontdekking was egter nog niet te zien;
doch de wind, zoo als wij dien nu hadden,
voor haar zeer gunstig zijnde om ons te vol'
gen, befloot ik dat het niet lang zoude duu-
ren o f zij zoude bij ons wezen. Ik bleef dan
omtrent deeze zuid oostlijke punt van het eiland,
die op 190 34' Breedte en op 2050 6' Lengte
lig t, kruisfen tot ik overtuigd was dat kapitein
c l e r k e hier niet bij mij kon de koomen. Nu
giste ik dat hij niet in ftaat geweest ware de
Noord Oostlijke punt van het eiland te boven
te zeilen, en dat hij onder den wind gegaan
ware,om mij op dien weg te ontmoeten.
Alzoo ik gemeenlijk van vijf tot tien mijlen
van land bleef, kwam ’er maar eene kano naar
ons toe tot den agtentwintigften, wanneer wij
door een dozijn of veertien fluks bezogt wier-
den. Het volk dat ’er in was bragt, als naar gewoonte,
voortbrengzelen van het eiland mede.
Het fpeet mij dat zij de moeite genoomen hadden
zoo verre te koomen ; want wij konden
niet van hun koopén, alzoo onze oude voorraad
nog niet verteerd was, en wij hadden zeden
kort ondervonden dat de varkens niet veele
dagen in het leven konden gehouden, noch de
wortelen voor verrotting bewaard worden. Ik
befloot egter dit gedeelte van het eiland niet
te
te verlaaten voor Ik eenen voorraad zoude ontvangen
hebben, alzoö het mij niet gemaklijk
zoude vallen ’er weder naar toe te koomen, als
het nodig mogt gevonden worden.
Op den dertigften begonnen wij gebrek te
krijgen, en ik zou naar land gelievend hebben,
doch wierd hierin belet door eene ftilte; doch
te middernacht een koeltjen uit het Zuiden en
Z. W. opkoomende, waren wij in ftaat met
hec aanbreeken van den dag het land te nadej
ren. Ten tien uuren in den morgen wierden
wij door de eilanders ontmoet met vrugten en
wortelen, maar in alle de kanos waren Hechts
drie kleine biggen. Waarfchijnlijk was deeze aanvoer
zoo fpaarzaam, om reden dat wij die, welke
laatst aangebragt waren, niet gekogt hadden. Wij
legden bij om te kunhen mangelen; doch korc
daarop wierd onze handel afgebrooken door eenen!
zeer Herken regen; ook waren wij wat te verre
van wal, en ik durfde denzelven niet meej’ naderen
; want ik kon geen ftaat maaken dat de wind
r eene minuut zou blijven Haan daar hij Hond, terwijl
de zee ook hol was en fchuinsch naar het
ftrand floeg, tegens welk zij met eene vreeslijke’
branding brak. In den avond wierd het beter
weder; de nacht was helder en wierd doorgebragc
met korte gangen te doen.
Den eerften Januari} 17 79, voor het aanbree-
C c 4 ken