
 
		21  I7?8.]  RB IZ E   NAAR.  DEN 
 gefchaard,  omtrend  honderd  roeden  van  de  fche-  
 pen.  In  het  eerst  dagten  wij  dat  zij  bevreesd  
 waren  om  nader  te  koomen; maar  hierin  vonden  
 wij  ons  bedrogen,  want  zij  waren  Hechts  bezig  
 om  zig  tot  eene  plechtigheid  gereed  te  maaken,  
 waarmede  zij  zig bij  ons  zouden  aandienen.  Toen  
 zij  de  fchepen  begonnen  te naderen,  Honden  zij  
 alle  op  in  hunne  kanos  en  begonnen  te  zingen.  
 Enige  van  hunne  gezangen,  waarin  alle  deelden,  
 waren  op  eene langzaame en  andere  op  eene  fnel-  
 ler  maat,  en  zij  verzelden  hun  gezang  met  de  
 regelmaatigfte  beweegingen  hunner  handen  ,  of  
 door  alle  te  gelijk met  hunne  roei-fpaanen  tegens  
 de  boorden  van  de  kanos  te  liaan,  en met andere  
 veel  betekenende  gebaerden.  Op  het  eind  van  
 eiken  zang  zweegen  zij  enige  feconden,  en  begonnen  
 dan  weder  ,  fomtijds  het  woord  hooee!  
 fterk  ,  als  in  choor  uitgalmende.  Na  ons  met  
 dit  ftaaltjen  van  hunne muziek,  waarnaar wij  met  
 bewondering  luisterden,  omtrent  een  half uur vermaakt  
 te  hebben,  kwamen  zij  aan  de  fchepen  
 leggen  ,  en  vermangelden  hetgeen  zij  te  koop  
 hadden.  Wij  bevonden nu  dat ’er verfcheiden  van  
 onze  oude  vrienden  uit  het  Kanaal  onder waren ?  
 die  het  geheel bellier  van  den  handel  tusfchen  ons  
 en  de  vreemdelingen  op  zig  namen,  zeer  tot  
 voordeel  van  de  laatlle. 
 Toen  wij  van  deeze  bezoekers  af waren,  begaf  
 ik  mij  met  Kapitein  c l e r k e   in  den  voormiddag 
 met 
 STILLEN OCEAAN.  {April  1778.]  23 
 met  twee  floepen  naar  .het  dorp,  op  de  westpunt  
 van  het  Kanaal.  Toen  ik  aldaar  geweest  
 was,  had  ik  opgemerkt  dat  daar  omltreeks  veel  
 gras  groeide,  waarvan  het nodig  was  eene  zekere  
 hoeveelheid  optedoen,  tot  voeder  voor  de  weinige  
 geiten  en  fchaapcn,  die  wij  nog  overig  hadden. 
   De  inwooners  ontvongen  ons met dezelfde  
 vriendfchap-betuigingen  als  de  eerlle  reis;  zoo  
 dra  wij  dan  geland  waren,  beval  ik  enigen  van  
 mijn  volk  te  beginnen  met  gras  te  fnijden.  Ik  
 had  geene  de  minde  gedagte  dat  de inboorlingen  
 ’er  iets  tegens  zouden  hebben  dat  wij  ons  voorzagen  
 van  hetgeen  voor  hun  van  geen  nu t,  en  
 voor  ons  onontbeerlijk  was.  Ik  vond  mij  egter  
 hierin  bedrogen;  want  zoo  dra  ons  volk  gras  
 begon  te  fnijden,  fchooten  enige  van  de inwoo-  
 neren  tusfchen  beiden,  en  wilden  hen niet  laaten  
 voortgaan,  zeggende  zij  moesten makook,  dat  is,  
 zij  moesten  het  eerst  koopen.  Ik  was  toen  in  een  
 van  de  huizen,  maar zoo  dra  ik  dit vernam,  gong  
 ik naar het  veld,  daar  ik  omtrent  een dozijn inboorlingen  
 vond,  van  welke  ieder  aanfpraak  maakte  
 op  een  gedeelte  van  het  gras,  dat  hier  groeide.  
 Ik  begon  ’er  dan  met  hun  over te  handelen,  en,  
 de  koop  gefloten  hebbende  ,  meende  ik  dat  wij  
 nu  vrijheid  hadden  overal  gras  te  fnijden  daar wij  
 wilden  ;  maar  hier  bleek  het  dat  ik  mij  andermaal  
 bedroog;  want  de  goede  prijs,  dien  ik  den  
 B  4  eer