derlinge wijze aan. Zij roeiden dan met alle
hunne macht de fchepen rond, terwijl een Opperhoofd,
of liever een van hunne aanzienlijke regt
op Hond, met eene fpeer of ander wapen in zijne
hand, en al dien tijd fprak of liever fchreeuwde.
Somtijds had de fpreeker in de kano zijn aan-
gezigt met een masker bedekt, dat of een mensch-
lijk gelaat of het aangezigt van een beest vertoonde,
en, in plaats van een wapen, een ratel
in de hand, gelijk in het voorgaande hoofdftuk
reeds gezegd is. Na dat zij de fchepen aldus
rond gevaaren waren , kwamen zij tegens het
boord leggen, en begonnen zonder verderen om*
flag te handelen. Zeer dikwijls , egter , lieten
zij ons eerst een gezang hooren , dat door alle
die in de kano waren met eene aangenaame welluidendheid
gezongen wierd,
Geduurende deeze bezoeken gaven zij ons gee»
ne andere moeite dan dat wij ons moesten wagten
voor hunne dieven - Hreeken, Maar in den morgen
van den vierden wierden wij ernftig verontrust.
Ons volk aan land, dat bezig was hout
te hakken en de water-vaten te vullen, merkten
op dat de inboorlingen zig alle op de best moge-
lijke wijze wapenden; z ij, die geene eigenlijke
wapenen hadden, maakten Hokken gereed en verzamelden
fteenen. Dit verneemende vond ik het
raadzaam mij insgelijks te wapenen; doch voor*
neemens zijnde flechts verweerenderwijze te werk
te
te gaan , beval ik alle onze werklieden naar de
rots te wijken , waarop wij onze flerrekundige
werktuigen geplaatst hadden, de inboorlingen in
het gerust bezit laatende van den grond, daar zij
zig verzameld hadden, en die binnen een’ fteen-
worp van den fpiegel van de Refoïutie was.
Onze vrees was ongegrond ; deeze vijandlijke
toebereidzelen waren niet tegens ons gerigt, maar
tegens eene bende van hunne eigen landslieden,
die hen kwamen bevegten; en onze vrienden van
het Kanaal, ziende dat wij vreesden, wendden
hunne uiterfte pogingen aan om ons te overtuigen
dat dit het geval was. Wij konden zien dat zij
volk op den uitkijk hadden op elke kaap van de
b o g t, en daar voeren dikwijls kanos heen en
weder tusfchen deeze en de groote bende , die
digt bij de fchepen verzameld was. Eindelijk
vertoonde zig de vijand, in omtrent een dozijn
groote kanos, op de hoogte van de zuid-punt
van de bogt, daar zij ftil hielden en in eene linie
van bataille gefchaard lagen, terwijl ’er eene
onderhandeling op het tapijt was. Daar voer enig
volk in kanos tusfchen de twee partijen over en
weder, om te onderhandelen, en daar wierd aan
beiden zijden onder elkanderen beraadflaagd; eindelijk
fcheen het gefchil, welk het dan ook wezen
mogt, bijgelegd te zijn; maar den vreemdelingen
wierd het niet toegelaaten met hunne vaartuigen
aan onze fchepen te koomen, noch enigen handel
A 5 o f