
 
		noch  in  zulke  verfcheidenheid  zijn  als  bij  ons in  
 de Noorder  deelen  van  den  Atlantifchen  Oceaan.  
 Daar  zijn  egcer  hier  enige,  die  ik  mij  niet  herinner  
 ergens  anders  gezien  te hebben,  bijzonderlijk  
 de  alca monochroa  van  s t e l l e r   ( * ) , waarvan  
 boven  reeds  is  gewag  gemaakt,  en  een  
 zwarte  en  witte  eend,  die  mij  voorkoomt  ver-  
 fchillende  te  zijn  van  den  Heen.»eend,  door  
 KRASCHENINIKOFF  befchreven  ( f ) .  Alle  de  
 andere  vogelen,  die  wij  zagen,  worden  door  
 dien  fchrijver  genoemd,  uitgezonderd  enige,  die  
 wij  bij  het  ijs  ontmoeteden,  en  de  meeste,  zoo  
 niet  alle,  zijn  befchreven  door  m a r t e r s ,  in  
 zijne  reis  naar  Groenland.  Het  is  enigzints  bijzonder  
 dat  de  pinguins,  die  in  veele  deelen  van  de  
 waereld  gemeen  zijn  ,  in  deeze  zee  niet  gevonden  
 worden.  De  albatrosfen  zijn  ’er  ook  zoo  
 fchaarsch,  dat  ik  mij  niet  onthouden  kan  van  
 te  denken  dat  deeze  hunne  eigenlijke luchtftreek  
 niet  is. 
 De  weinige  land - vogelen  ,  die  wij  ’er  ontmoeteden, 
   zijn  dezelfde  als  die  in  Europa;  maar  
 daar  kunnen  veele  andere  zijn,  welke  wij  de  gelegenheid  
 niet  hadden  te  leeren  kennen.  Daar  
 wierd  een  zeer  fraaie  vogel  in  de  bosfchen  van  
 N o r to n -Kanaal  gefchoten,  die  men  mij  gezegd 
 heefc 
 ( * )   Alca  cirrhata  van  p a u a s .  j 
 Historie  van  Kamfchatka,  Eng'  Eert.  p.  160« 
 heefc  dat  fomtijds  in  Engeland  gevonden  wordt  
 en  bekend  is  bij  den  naam  van  chattersr  of  
 fnateraar  (*_).  Ons  volk vond  aldaar nog andere  
 kleine  vogelcjens,  maar  in  geene groote  verfcheidenheid  
 of  overvloed  ,'  gelijk  als  de  fpecht,  de  
 goudvink,  de  geelvink,  en  een  kleine mees. 
 AL'oo  onze  togtjens  en  onze  waarneemingen  
 gantschlijk  tot  de  zee-kust  bepaald  waren,  is  
 het  niet  te  verwagcen  dat  wij  veel  van  de  dieren  
 o f   gewasfen  van  dat  land  zouden  kennen;  Behal-  
 ven  muskiten  ,  zijn  ’er  weinige  andere  infekten,  
 en  ik  heb  ’er  geene  kruipende  dieren  gezien  dan  
 hagedisfen.  Daar  zijn  geene  rendieren  op  Oona-  
 lashka  of  op  enige  andere  dier  eilanden.  Ook  
 hebben  zij  geene  huis-dieren ,  zelfs  geene  honden. 
   Vosfen  en  wezels  waren  de  eenigfte  viervoetige  
 dieren,  die  wij  zagen  ;  maar  zij  zeiden  
 ons  dat  zij  ook  haazen  hadden  en  de  marmel-  
 dieren,  van  welke k k a s c h e n  in i coff  fpreekt.  
 Hieruit  blijkt  dac  de  zee  en  de  rivieren  den  in-  
 wooneren  het  grootlle  deel  van hun  voedzei  ver^  
 fchaffen.  Zij  zijn  de  zee  ook  al  het  hout  ver-  
 fchuldigd  ,  dat  zij  tot  bouwen  en  ander  noodzaaklek  
 werk  gebruiken;  wanc  daar  groeit  geen  
 tak  op  een  van  de  eilanden,  noch  op  de nabij  gelegen  
 kust  van  het  vast  land. 
 De 
 (* )   DeBeemef,  Ampelis garrulus  l in n . 
 VKRTAALER» 
 a  2