deren van vellen, boogen, pijlen, werp-fchich-
ten, houten bakken en diergelijke in ruilde, terwijl
onze bezoekers ’er alles voor aannamen wat
hun geboden wierd. Z ij fcheenen hetzelfde flag
van volk te zijn , dat wij nu enigen tijd lang
overal langs de kust gevonden hadden, droegen
dezelfde foorten van verfierzelen in hunne lippen
en neuzen , maar waren veel morfiger en niet
zo o wel gekleed. Z ij fcheenen geheel onbekend
te zijn met volk als w ij; zij kenden het gebruik
van tobak niet; ook hadden zij geene vreemde
dingen, tenzij men een mes daarvoor wilde houden
; maar het was niet meer dan een Huk gemeen
ijze r, in een houten hegt gezet, zoo dat
het. als een mes gebruikt kon worden. Z ij ken*
den egter de waerde en het gebruik van dit werktuig
zoo w e l, dat het het eenigfte fcheen, waarnaar
zij fcheenen te wenfchen. D e meeste hadden
hun hair afgeichoren o f kort afgefneden,
hebbende flechts enige lokken van agteren o f aan
de eene zijde overgelaaten. O p hun hoofd droegen
zij eene karpoes van yellen en eene muts,
die van hout fcheen te zijn, Ee n gedeelte van
hunne kleding, dat wij van hun kogten, was
eene foort van gordel, zeer net van vellen gemaakt,
daar franjens afhongen, en die tusfchen
de beenen doorgehaald wie rd , zoo dat hij de
nabuurige deelen bedekte. Aan het gebruik van
zulk een gordel zou het fchijnen dat zij fomtijds
naakt
naakt gaan, zelfs op deeze hooge breedte; want
zij draagen dien naauwlijks onder hunne andere
klederen.
Hunne kanos waren van vellen gemaakt, gelijk
alle de andere, die wij laatst gezien hadden,
alleenlijk met dit onderfcheid dat deeze breeder
waren, en dat het gat, waarin de man z i t , wijder
was dan in alle de andere, die ik te vooren
gezien had. O n ze floepen , die van het peilen
terug kwamen, fcheenen hen te verontrusten,
zoo dat zij ons vroeger verlieten dan zij waar*
fchijnlijk anders zouden gedaan hebben.
He t was den twee en twintigften reeds in den
avond eer wij van deeze ondiepten vrij geraak*
ten , en teen durfde ik het niet waagen in den
nacht Westwaarts te ftuuren, maar bragt dien op
de hoogte van Kaap Newenham d o o r, en Huurd
e , den volgenden morgen, met het aanbreeken
van den dageraat, naar het N. W . , terwijl ik
de Ontdekking beval vooruit te zeilen. V o o r wij
twee mijlen gevorderd waren, verminderde onze
diepte tot zes vademen. Vreezende dat w ij, in
deeze koers voortflevenende, al minder en minder
diepte zouden vinden, loefde ik Zuidwaarts
op , zijnde de wind O . en eene frisfe koelte
waaiende. Deeze koers bragt ons langzaamar-
hand in agttien vademen, en , nu ik deeze diepte
had, waagde ik het een weinig Westlijk teftuurens