
 
		De  oppervlakte  van  den  grond  beftaat  voornamelijk  
 uit groote Josfe  fteenen,  die  op  veele  plaatfen  
 met  mos  en  andere  gewasfen  bedekt  zijn  ,  van  
 welke  ’er  meer  dan  twintig  of dertig  verfcbil-  
 lende  foorten  waren,  de  meeste  in  bloei.  Doch  
 ik  zag  noch  boom  noch  heester  op  het  eiland  of  
 op  het  vast  land.  Op  eene  ftnalle  laage  plaats,  |  
 bij  het  ftrand,  daar  wij  landden,  was  een  groot  
 deel  wilde  porcelein,  erweten,  en  engelwortel,  
 waarvan  wij  wat  mede  namen  om  in  de  ketel  
 te  doen.  Wij  zagen  eenen  v o s ,  enige  plevie-  
 ren  en  andere  kleine  vogelen,  en  wij  vonden  
 vervallen  hutten,  die gedeeltelijk  onder den grond  
 gebouwd  waren.  Daar  was  in  kort  volk  op  dit  
 eiland  geweest,  en  het  is  vrij  klaar  dat  zij  het  
 dikwijls  tot  het  een  of ander  oogmerk  bezoeken,  
 alzoo  ’er  een  betreeden  pad  was  van  het een  eind  |  
 tot  het  ander.  Wij  vonden  ,  een  weinig  van  
 het  ftrand  daar  wij  landden,  eene  flede,  die aanleiding  
 gaf  om  het  eiland  dien  naam  te  geeven.  
 Het  fcheen  zulk  eene  te  zijn  als  de  Rusfen  in  
 Kamfchatka  gebruiken  om  goederen  van de  eene  
 plaats  naar  de  andere  te  vervoeren  over  het ijs  of  
 de  fneeuw.  Zij  was  tien  voeten  lang  ,  twintig  
 duimen  breed,  had  aan  elke  zijde  eene  foort  
 van  tralie-werk,  en  was  met  been  beflagen.  
 Zij  was  verwonderlijk  konftig  gemaakt  ,  en  alle  
 de  ftukken  waren  net  aan  malkanderen  gevoegd, 
 forafommige  
 met  houten  pennen, maar  de  meeste  met  
 riemen  of walvisch-been,  waaruit  ik opmaakte dat  
 zij  geheel  het  werk  van  de  inboorlingen  ware. 
 Den  volgenden  morgen  ten  drie  uuren  ligteden  
 wij  het  anker  en  Huurden  N.  W.  met  een  ligt  
 Zuidlijk  koeltjen.  Wij  hadden  gelegenheid  om  
 de  middag-hoogte  van  de  zon  waarteneemen om  
 onze  breedte  te  weeten,en  om  hoogten  te  nee*  
 men,  in  den  voor-  en  namiddag,  om  de  lengte  
 op  het  uurwerk  te weeten.  Alzoo wij maar weinig  
 wind  hadden,  en  dien nog  veranderlijk,  vorderden  
 wij  weinig,  en,  des  avonds  ten  agt  uuren,  
 bevindende  dat  de  fchepen  fterk  naar  het  land  
 dreeven  in  ondiep  water,  ankerde  ik  op  zeven  
 vademen,  omtrent twee  mijlen  van  de  kust,  Slede-  
 Eiïand  lag  Z.  510  O.  op  tien  mijlen  afftand,  en  
 wierd  over  de  zuidlijke  punt  van  het  vaste  land  
 gezien. 
 Kort  na  dat  wij  geankerd  waren,  het  weder,  
 dat  mistig  geweest  was,  opklaarende,  zagen  wij  
 hoog  land,  zig  uitftrekkende  van  N.  40°  O.  tot  
 N.  30°  W . ,  naar  allen  fchijn  van  de  kust  af-  
 gefcheidèn,  onder welke  wij  ten  anker lagen,  dié  
 N.  O.  fcheen  weg  te  wijken.  Te  zelfden  tijd  
 wierd  ’er een  eiland gezien  in  het Noorden  8i° W.-  
 agt  of  negen  mijlen  van  ons.  Het  fcheen  geene  
 groote  uitgeftrektheid  te  hebben  en  wierd Kings-  
 Eiland  genaamd.  Wij  bleeven  hier  leggen  tot  
 dea  volgenden  morgen  ten  agt  uuren  *  wanneer  
 R  2  wij