fleile kaapen, waarvan boven gefprooken is»
Deeze plaat was ongetwijfeld de oorzaak van die
zeer fterke kabbeling, of roering in den ftroom y
die wij waargenoomen hadden, toen wij de ri-
vier op voeren. Daar was niet minder dan twaalf
voeten water bij het fchip , bij het laagfte van
de e bma a r andere gedeelten van de plaat lagen
droog. Zoo dra het fchip aan den grond geraakte,
deed ik de Ontdekking fein van te ankeren. Zij
had, gelijk ik naderhand vernam, bijna aan den
grond geweest op de west-zijde van de plaat.
Toen de vloed inviel, dreef het fchip ’er even
na vijf uuren in den ageer middag, af, zonder de
minfte fchade gekregen, of ons de minfte moeite
veroorzaakt te hebben, en, na overgeftooken te
fijn naar den wester wal , in diep water, ankerden
wij om de eb aftewagten, alzoo de wind ons
nog tegen s was.
Des avonds ten tien uuren, met de eb, ligteden
wij wederom het anker, en den volgenden morgen
tusfehen vier en vijf uuren, wanneer het getij
af was, wierpen wij wederom het anker uit omtrent
twee Engelfche mijlen beneden de fteile
Kaap, aan den wester wal , in negentien vademen
water. Daar kwamen veele inboorlingen, af toen
wij hier lagen, die den geheelen morgen bij ons
bleeven. Hun gezelfchap was ons zeer aangenaam
, want zij bragten eene groote hoeveelheid
zeer goeden zalm mede, dien zij vermangelgelden
voor de beuzelingen, welke wij hun gee-
ven tonden. Wij fpleeten het meeste gedeelte
open om het te droogen , en wij bekwamen
verfcheiden honderden ponden voor de twee
fchepen.
In den agtermiddag waren de bergen, voor de
eerfte reis zedert onze komst in de rivier , vrij
van wolken, en wij ontdekten eenen brandenden
berg in eenen van die aan de west-zijde. Hij
ligt op 6° 23% en is de eerfte hooge berg ten
Noorden van die van Si. Auguflijn. De vuur-
kolk is aan de zijde van den berg naar de rivier
en niet verre van den top. Hij maakte thans
geene treffende vertooning, flechts eenen witten
rook, maar geen vuur, uitgeevende.
De wind in de ftreek van het Zuiden aanhoudende,
bleeven wij de rivier afdrijven, en, den
vijfden in den morgen , op de plaats koomende
daar wij ons werp-anker verloren hadden, dee-
den wij nog eene poging om het weder te krijgen,
maar zonder vrugt. Voor wij deeze plaats
verlieten, kwamen ’er zes kanos af van den oos-
ter wal, enige door een’ , en andere door twee
mannen geroeid wordende. Zij bleeven op enigen
afftand van de fchepen, en bekeeken dezelve
met eene ftille verwondering, ten minften een half
uur , zonder een eenig woord met ons of met
malkanderen te wisfelen. Eindelijk fchepten zij
moed en kwamen aan het fchip liggen, begonnen
N 3 met