
voorraad - kamers hadden gemeenfchap met het
huis door eenen donkeren gang, en met de open
Jucht door een gat in het dak, dat gelijk was
met den grond, waar op men liep ; men kan
egter niet zeggen dat zij geheel onder den grond
zijn , want een der einden kwam tot aan den
rand des bergs, waar langs zij gebouwd waren,
en was met fleen opgebouwd. Boven hetzelve
ftond eene foort van fchilderhuis o f toren , van
de groote beenderen van groote visfchen gemaakt.
De zomer-hutten waren vrij groot en rond,
en liepen van boven in eene punt uit. Het geraamte
was van dunne paaien en beenderen, met
de vellen van zee-dieren gedekt. Ik bezag het
binnenfte van eene derzelve. Daar was een haard,
even binnens deurs, daar enige houten bakken
lagen , welke er alle zeer morsfig uitzagen.
Hunne bedileden waren langs de wanden, en
namen omtrent den halven omtrek in. Men
fcheen enige afzondering in acht te neemen,
want daar waren verfcheiden afdeeiingen , door
vellen gemaakt. Het bed en bedde-goed waren
van harten-veilen , en de meeste waren droog
en zindelijk.
Bij de wooningen ftonden verfcheiden ftellaadjen
opgerigt, tien o f twaalf voeten hoog, gelijk wij
op enige plaatfen op de kust van Amerika gezien
hadden» Zij waren geheel van beenderen gemaakt
maakt en fcheenen bedemd te zijn om hunne visfchen
ert vellen te droogen, die aldus buiten het
bereik van hunne hondenf die zij in menigte hadden
, geplaatst waren. Deeze honden zijn van
de foort, die men wolf-honden noemt, vrij groot
en van verfchillende kleuren, mee lang zagt hair
•als wol. Zij worden waarfchijnlijk gebruikt om
in den winter hunne Heden'te trekken; want zij
hebben Heden, al zoo ik eene groote menigte van
dezelve in eene van hunne winter-hutten opgelegd
zag. Het is ook niet onwaarfchijnlijk
dat de honden een gedeelte van hun voedzel uït-
roaaken. Daar lagen ’er verfcheiden dood, welke
dien morgen geOagt waren.
De vaartuigen van dit volk zijn van hetzelfde
Hag als die van de Noord-Amerikaanen ; wij
zagen enige groote en kleine in eene kreek onder
het dorp liggen.
Uit de groote beenderen van visfchen en andere
zee-dieren bleek dat de zee hun het grootst gedeelte
van hun bedaan opleverde. Het land
fcheen uicermaate dor te zijn, noch boom, noch
ftruik opleverende , zoo veel wij zien konden.
Op enigen afftand Westwaarts zagen wij eene
rei bergen, met fneeuw bedekt, die zedert kort
gevallen was.
In het eerst hielden wij dit land voor een gedeelte
van het eiland Alaschka , op de bovengemelde
kaarc van .st ze hl in geplaatst; maar
uit