hun volk, die in de kanos gebleven waren, over
boord toewierpen. Voor zij tijd hadden een ander
voorwerp te vinden daar zij zin in hadden, geraakte
het volk op de been en begon op het verdek
te koomen, met fabels gewapend. Dit ziende
droop het geheel gezelfchap plonderaars af naar
hunne kanos, met even zoo veel bedaardheid en
onverfchilligheid als toen zij de floep overgaven,
en men zag dat zij degeenen, die niet aan boord
geweest waren, beduidden hoe veel langer de
mesfen van het fcheepsvolk waren dan de hunne.
Het was toen dat mijne floep aan het peilen was,
dat zij moeten befpeurd hebben , want zij begaven
’er zig naar toe, zoo dra zij zagen dat hun
aanflag op de Ontdekking mislukt was. Ik twij*
fel in het minst niet o f hun bezoek, zoo vroeg
in den morgenflond, had ten oogmerk ons te plunderen
, in onderflelling dat zij alle man, in flaap
zouden vinden.
Mogen wij uit deeze omllandigheden niet met
grond befluiten dat dit volk geen fchiet-geweer
kent? Want voorwaar, zoo zij maar iets van des-
zelfs uitwerkinggeweeten hadden, zouden zij het
nooit hebben durven waagen eene floep van onder
het gefchut van een fchip wegtehaalen , in het
aanzien van meer dan honderd mannen; want de
meeste van mijn volk Honden naar hen te kijken
op het tijdflip dat zij dit ondernamen. Na alle
deeze flreeken waren wij egter nog zoó gelukkig
hen
hen in dit opzigt zoo onkundig te laaten als
wij hen gevonden hadden; want zij hoorden,
noch zagen eenen fnaphaan affchieten dan op
vogelen.
Zoo als wij het anker zouden gaan opwinden,
om de baai verder optevaaren, begon het zoo ilerk
als te.vooren te waaien en te regenen, zoo dat wij
genoodzaakt waren het kabel weder uit te vieren
en ons vast te leggen, Tegens den avond bevindende
dat de wind niet flilde, en dat ’er nog enige
tijd konde verloopen eer ’er zig eene gelegenheid
opdeed om hooger op te koomen, kwam ik tot
het befluic het fchip te krengen daar wij waren,
en met dit inzigt vertuide ik het met een werpanker
en paerden-lijn. In het ligten van het anker
uit de floep wierd een van de matioozen, hetzij
door onkunde of zorgeloosheid of door beiden,
door de boei-reep over boord gefleept, en
volgde het anker naar de diepte, Het is opmerk-
lijk dat hij in deezen hachlijken toefland nog te-
genswoordigheid van geest genoeg had om zig los
te maaken en naar boven te koomen, daar hij op-
gevischt wierd met een van zijne beenen op eene
gevaarlijke wijze gebrooken,
Den volgenden morgen vroeg legden wij het
fchip overzijde, om bij het lek te koomen en het
te Hoppen. Toen wij het beflag ’er af genoomen
hadden, zagen wij dat het in de naaden was, die
zeer gaapten, zoo in als onder de ombalken, en