
 
		wilde aalbezieën, vosfen-bezieën,  patrijzen-bezieën  
 en  heide-bezieën*  Ik  gong  zelf  ook  aan  land  
 en  doorwandelde  een  gedeelte  van  het  fehier-  
 eiland.  Op  fommige  plaatfen  Hond  zeer  goed  
 gras,  en  ik  zag  naauwlijks  een  plekjen,  waarop  
 niet  enig  gewas  groeide\  het  laag  land,  dat  dit  
 fchier-eiland  met  het  vast  land  verbindt,  is  vol  
 fmalle  kreeken  en  daar  zijn  veele  water-plasfen,  
 van  welke  enige  reeds  bevrozen  waren.  Daar  
 waren  zeer  veele  ganzen  en  trap - ganzen  ,  maar  
 zij  waren  zoo  fchuuw,  dat het  niet mogelijk  was  
 hen  binnen  fchoot  te  krijgen.  Wij  zagen  ook  
 enige  fnippen  ,  en  op  de  hooge  gronden  waren  
 tweeërleie  foorten  van  patrijzen.  Daar maar enig  
 hout  was,  krioelde  het  van muskiten.  Sommige  
 der  Officieren  ,  die  het  land  dieper  ingongen  
 dan  ik ,  ontmoeteden  enige  inboorlingen,  tnaii-  
 nen  en  vrouwen  ,  die  hen  zeer  beleefd  behandelden* 
 Het  kwam  mij  voor  dat  dit  fchier-eiland  in  
 oude  tijden  een  eiland  moet  geweest  zijn*,  want  
 daar  waren  tekenen  dat  de  zee  over  de  land-tong  
 gefpoeld  had;  en  zelfs  nu  wierd  dezelve  Hechts  
 teruggehouden  door  eene  bank  van  zand,  Heen  en  
 hout,  die  door  de  golven  was  opgeworpèn.  Aan  
 deeze  bank  was  het  klaar  te  zien  dat  het land  hief  
 op  de  zee  won,  en men  kon  gemaklijk  derzelvef  
 trapswijze  opkomst  nagaan. 
 XL  D e e l .  X  DeS