Handigheid eerder eene algemeene overeenfternfi
ming van karaktei- met dat van bijna alle Hammen
van onbefcbaafde volkeren, in alle eeuwen, en
in alle gedeelten van de waereld, aan , dan dat
men hun eene bijzondere onmenschlijkheid zoude
te verwijten hebben* Wij hadden geene reden
oïn over hunnen aart in dit opzigt ongunflig te
oordeelen* Zij fchijnen een handelbaar, beleefd
en goedaartig volk te zijn; doch, ondanks de
heerfchende koelbloedigheid in hun temperament*
fnel in gevoeligheid over hetgeen zij als een hoon
opvatten* en, gelijk ander oploopend volk, diert
even ras weder vergeetende. Nooit heb ik be*
ipeurd dat deeze haastige buien verder gongen dart
de partijen * die ’er onmiddelijk in betrokken waren;
de toekijkers namen geen deel aan het ge-
fchil * hetzij het met iemand van ons of onder
henzelven voorviel, en bleeven zoo onverfchillig
als o f zij *er niets van geweeten hadden. Ik
heb dikwijls eenen van hun zien raazen en fchel-
den, zonder dat iemand van zijne landslieden de’
minde acht op al zijn tieren floeg, terwijl niemand
onzer de oorzaak of het voorwerp vart
zijne boosheid kon uitvinden. In zulke gevallen
toonen zij geene de minde blijken van vreesachtigheid
, maar fchijnen gereed, wat *er ook
Van koome , den hoon te wreeken; zelfs omtrent
ons waren zij nimmer in de minde vrees
voot
voor onze meerderheid ; maar toonden zig, als
*er gefchil ontdond» even gereed om de belediging
te wreeken als onder henzelven.
Hunne andere hartstogten* bijzonderlijk hunne
nieuwsgierigheid, fchijnen enigermaate te flaa»
pen; want weinige hunner lieten enige begeerte
blijken om dingen , die hun geheel onbekend
waren* te zien en te onderzoeken * en die men-
fchen * welke waarlijk door die hartstogt aangedaan
waren* verwonderlijk zouden voorgekoo-
men zijn. Zij waren altijd te vreden als zij de
dingen, die zij kenden en nodig hadden, bekwamen
, en zagen alle andere dingen met groote
onverfchilligheid aan ; ook fcheenen onze per-
foonen, kleding en manieren, zoo verfchillende
van de hunne, of zelfs de buitengewoonë grootte
en het maakzel onzer fchepen, geene verwondering
bij hen optewekken, of zelfs hunne aandacht
niet naar zig te trekken.
Eene van de redenen hiervan beflaat misfchien
in hunne luiheid, die zeer groot fchijnt; maar
aan den anderen kant zijn zij egter niet geheel
onvatbaar voor tedere aandoeningen, als wij daarover
mogen oordeelen uit "hunne liefhebberij
voor de muziek, die meest van eenen deftigen
of ernftigen, maar waarlijk hartstogtigen trant is.
• Zij houden zeer naauwkeürig de gelijkheid in
hunne zangen , die dikwijls door veele tegelijk
gezongen worden * gelijk d ie , waarop zij ons