tusfchen de eilanden en het vast land vertoonde,
en den volgenden morgen met den dageraat waren
wij ’er niet verre van af, en vonden verfchei-
den andere eilanden, binnen die, welke wij reeds
gezien hadden, liggende,* van verfchillende uit*
gefirektheid, zoo in omtrek als hoogte. Maar
tusfchen deeze eilanden en die, welke wij te voeren
gezien hadden, fcheen een open kanaal te
zijn, naar hetwelk ik Huurde, niet durvende digt
langs de kust van het vaste land houden, uit vrees
dat wij de eene of andere Kaap voor een eiland
zouden aanzien en daardoor in het een o f ander
inloopend kanaal gelokt worden, en dus het
voordeel verliezen van den voordeeligen wind,
die thans waaide.
Ik hield het dan langs de zuidlijkfle keten eilanden
, en wij waren op den middag op 15 0 18'
Breedte, en in het naauwfle gedeelte van het kanaal,
dat door dezelve en die, welke op de kust
van het vast land liggen, gevormd wordt, daar
het omtrent anderhalve of twee mijlen breed is.
Het grootst eiland van deeze groep was nu aan
onze flinker hand en wordt onderfcheiden bij den
naam van Kodiak ( * ) , volgens de narichten,
welke wij naderhand ontvongen. De overige
liet ik zonder naamen. Ik geloof dat het dezelfde
( * ) Zie eene befebrijving van Kodiak in s t a e h l j n s
aieuwen Noordlijken Archipel, p. 30— 39.
êe zijn, welke b b e r in g Schumagins Eilan^
den noemt, ( * ) of dat de eilanden, welken hij
dien naam gaf, een gedeelte van dezelve uitmaa-
ken, want die groep is vrij uitgeflrekt. Wij zagen
eilanden zoo verre in het Zuiden als een eiland
zigtbaar kon zijn. Zij beginnen op de
Ooster Lengte van aoo° 15 en flxekken zig anderhalve
of twee graaden naar het Westen uit.
Ik kan die niet opnoemen, alzoo wij alle de
eilanden niet van de kust van het vast land konden
onderfcheiden. De meefle dier eilanden waren
van eene goede hoogte, zeer dor en ongelijk,
vol rotfen en Helle kliften, en andere roma*
neske gezigten opleverende. Daar zijn verfcheir
den wel gedekre baaien en bogten onder; daar
loopen van de hoogere gedeelten zoet-water-bee-
ken af, en daar dreef enig hout rond, maar op
het land was noch boom noch Hruik te zien; op
veele lag veel fneeuw, en de plaatfen van het
vast land, die zig tusfchen de digst aan hetzelve
liggende eilanden vertoonden, waren geheel met
fneeuw bedekt.
Ten vier uuren na den middag waren wij alle
de eilanden, die Zuidwaarts van ons lagen, voorbij,
liggende het zuidlijkst op dien tijd Z. 3 O*
en de Westlijkfle, land-punt, die thans in het
gezigt was, Z. 82° W. Wij Huurden naar deeze
kaap
f MULtER Découvertes des Rusfes, p. 262
O 4