was dat het lijk van het groot top-zeil brak* dat
oorzaak was dat het zeil in twee gefeheurd wierd*
en twee bram-zeilen fcheurden op dezelfde wijze,
fchoon zij niet half verlieten waren; wij na*
men eene gunstige gelegenheid waar om andere
aan de raas te Haan, en toen hielden wij van land
af. De Ontdekking was op enigen afftand naar
het Noorden en verviel dus niet zoo digt aan het
land, en wij zagen haar niet dan ten agt uuren.
Bij deeze gelegenheid kan ik niet nalaaten aan-
temerken dat ik altoos bevonden heb dat de zoom-
touwen van onze zeilen niet van genoegzaame
fterkte of van goede zelfflandigheid geweest zijn.
Dit is, op onderfcheiden tijden, de bron van on*,
eindig veel moeite en kwelling geweest en van
eene groote verfpilling van zeildoek, dat door het
breeken van dezelve verfcheurd is. Ik wenschte
dan geene reden te hebben om aantemerken dat
de touwen en het zeildoek, gelijk ook alle andere
fcheeps - behoeften, die in den zee-dienst gebruikt
worden, niet zoo goed zijn als die, welke
gewoonlijk in den koopvaardij - dienst worden gebezigd.
Het fchijnt een heerfchend denkbeeld onder de
zee - officieren van alle rangen te zijn, dat de
fcheepsbehoefcen voor ’sKonings zee- dienst beter
zijn dan andere, en dat geene fchepen zoo wel
uitgerust worden als de fchepen in dien dienst.
Zij hebben wel gelijk omtrent de hoeveelheid,
maa?
maar niet, vrees ik, omtrent de hoedanigheid
van de fcheeps-behoeften. Deeze worden ook
zelden op de proef gefteld, want als de dingen
half fleec zijn, worden zij gemeenlijk verworpen
o f tot een ander gebruik gefchikt. Het is alleen
op zulke reizen als de onze dat men gelegenheid
heeft om de proef te neetnen , alzoo onze toe*
ftand ons noodzaakte alles tot het laatst af te flij-
ten (*).■
Zoo dra het dag-licht aankwam, lieten de inboorlingen
aan land eene witte vlag waaien, dat
wij aanzagen voor een fein van vrede en vriend-
fcbap. Sommige waagden het om af te koomen
en ons agter na te zeilen; dan alzoo de wind aan*
wakkerde, en het niet veilig was te wagten, lieten
wij hen weldra verre agter ons.
In den agtermiddag nog eene pooging doendé
om het oostlijk eind te boven te zeilen, die mij
mislukte, gaf ik het op en liep naar de Ontdek-
king. Het was ook van geen belang dat wij het
ei-
C O M is fch ien h e e ft K ap ite in c o o k h ie r g e d e e lte lijk
g e lijk als hij foramig t o u w -w e r k , in ’ sK o n in g s d iens t g e b
r u ik t , v e rg e lijk t met d a t , h e tw e lk v o o r de k o o p v a a rd ij g e b
ru ik t w o r d t , v o o ra l in tijd en van o o r lo g , w an n e e r een
g ed e e lte van het t o u w -w e r k , dat to t den z e e -d ie n s t n o d ig
i s , uit n o o d z a a k lijk h e id , b ij a an b efteedin g g e le v e rd w o r d t ;
maar h e t is w e l b ekend dat ’ er geen b e ter t o u w -w e r k is dan
d a t , h e tw e lk o p ’ sK o n in g s w e rv en gemaakt w o rd t .
X I . D e e l . C c