
 
		Willems  Kanaal,  veele  betekenisfen  voor  eenzelfde  
 woord  fcheenen  te  hebben.  Zij  fpraken  
 baarblijklljk  dezelfde  taal  ,  alzoo  de  woorden  
 keeta,  naema  ,  oonaka  en  enige  andere  van  de  
 gemeende,  die  wij  in  dat  kanaal  gehoord  hadden,  
 door  dit  nieuw  volk  ook  dikwijls  gebruikt  wier-  
 den.  Na  omtrent  twee  uuren  bij  het  een  en  ander  
 fchip  doorgebragt  te  hebben,  begaven  zij  zig  
 alle  naar  den  wester  wal. 
 Ten  negen  uuren  kwamen  wij  ten  anker  in  
 zestien  vademen  water,  omtrent  twee  mijlen  van  
 den  wester  wal ,  en  bevonden  dat  de  eb  reeds  
 was  begonnen.  Toen  zij  in  haare  volle  kracht  
 was ,  liep  zij  Hechts  drie  knoopen  in  een  uur,  
 en  viel,  na  wij  geankerd  waren,  een  en  twintig  
 voeten  loodlijnige  hoogte.  Het  weder  was  mistig  
 met  ftofregen,  en  tusfchen  beiden  weder helder. 
   Bij  de  heldere  tusfchenpoozen  zagen  wij  
 eene  opening  tusfchen  de  bergen  op  den  ooster  
 w al,  liggende  ten  Oosten  van  de  plaats  daar  de  
 fchepen  waren  ,  met  laag  land,  dat  wij  onderleiden  
 eilanden  te  zijn,  tusfchen  ons en  het  vast  
 land  liggende.  Wij  zagen  ook  laag  land  in  het  
 Noorden,  dat  zig  van  den  voet  van  het  gebergte  
 aan  de  eene  zijde  tot  dien  aan  de  andere  zijde  
 fcheen  uitteftrekken,  en  bij  laag  water  zagen  wij  
 groote  banken  ,  die  van  dit  laag  land  uitflaken ,  
 van  welke  enige  niet  verre  van  ons  af  waren.  
 Dit  deed  ons  enigzints  twijfelen  of  het  kanaal 
 niet 
 niet  door de  bovengemelde  opening naar  het Oosten  
 draaide,  dan  of  die  opening  Hechts  een  tak  
 van  hetzelve  ware  en  het  voornaam  kanaal  zijnen  
 noordlijken  loop  door  het  laag  land,  dat wij  
 nu  in  het  gezigt  hadden,  vervolgde.  De  voort-  
 looping  en  de  rigting  van  de  keten  bergen  ter  
 wederzijde  van  hetzelve  zettede  de  laacfte  onder-  
 ftelling  eene  groote  waarfchijnlijkheid  bij. 
 Om  dit  Huk  optehelderen  en  de  ondiepten  te  
 onderzoeken  ,  zond  ik  twee  floepen  a f ,  onder  
 bevel  van  den  Stuurman  ,  en  zoo  dra  de  vloed  
 inviel,  volgde  ik  met  de  fchepen  ;  doch  alzoo  
 het  dood  ftil,  en  het getij  fterk was,  kwam  ik  ten  
 anker,  na  omtrent  tien  Engelfche  mijlen  in  eene  
 oostlijke  rigting  te  zijn  voortgedreven.  Toen  de  
 voorgaande  eb  op  haar  laagst  was,  hadden  wij  
 het  water  van  de oppervlakte en  van  omtrent een’  
 voet  diepte  volkoomen  zoet  bevonden,  terwijl  
 het  egter  op  eene  grooter  diepte  eenen  aanmerk-  
 lijken  graad  van  ziltigheid  behield.  Wij  hadden  
 nu,  behalven  dit,  nog  veele  andere  en  tnaar  al  
 te  klaare  blijken  dat  wij  in  eene  groote  rivier  
 waren,  gelijk  laage  flranden,  zeer  dik  modde*  
 rig  water  ,  groote  boomen  en  allerlei  vuil  mee  
 het  getij  op  en  af  drijvende.  In  den  agter-  
 middag  gaven  ons  de  inboorlingen  in  verfchei-  
 den  kanos  wederom  een  bezoek,  en  handelden  
 enigen  tijd  met  ons  volk,  zonder  ons  ooit reden 
 te