wij het anker ligteden en N. W. duurden. Her
weder tegens den avond ophelderende, kreegen
wij het noord-westlijk land in het gezigt , zig
uitftrekkende van N. ten W. tot N. W. ten N.,
omtrent drie mijlen van ons. Wij befteedden
den nacht met korte gangen te maaken, terwijl
het weder mistig en regenachtig was, met weinig
wind, en tusfchen vier en vijf uuren in den
morgen van den agtllen kreegen wij wederom
het noord-westlijk land in het gezigt, en kort
daarop vonden wij het, wegens eene kalmte, en
eenen droom , die ons naar land dreef, nood-
zaaklijk te ankeren op twaalf vademen water,
omtrent twee Engelfche mijlen van de kust.
Over de westlijke punt is een hooge fpitfe berg,
liggende op 65° 36' Breedte en op ipa° 18'
Lengte. Ten agt uuren kwam ’er een koeltjen
uit het N. O. op, waarop wij het anker ligteden
en Z. O. duurden, in hoop van eenen doortogc
tusfchen de kust, op welke wij den zesden in
den avond geankerd waren, en dit noord-westlijk
land te vinden. Maar wij kwamen weldra
in zeven vademen water en ontdekten laagland,
dat de twee kusten en het hoog land agter dezelve
aan malkanderen hechtede.
Nu overtuigd zijnde dat het eene doorgaande
kust was, wendde ik en ftuurde naar deszelfs
Noord-Westlijk gedeelte, koomende onder hetzelve
ten anker in zeventien vademen water. Het
weder was zeer betrokken met regen, maar den
volgenden morgen ten vier uuren helderde het op,
zoo dat wij het land rondom ons zien konden.
Eene hooge ileile rots o f een eiland lag W.
ten Z . ; de fpitfe berg, waarvan boven gefproo*
ken is , Z. O. ten O. , en de punt onder den-
zelven Z. 3a0 O. Onder deezen berg ligt enig
laag land, dat naar het N. W. ukftrekt, welks
uiterst eind omtrent drie Engelfche mijlen in het
N. O. ten O, lag. Over en agter hetzelve wierd
enig hoog land gezien, dat wij onderleiden eene
verlenging van de kust te zijn,
Deeze land-punt, die ik Prins van Wales
Kaap noemde , is te aanmerklijker , omdat zij
het wesdijkst eind van geheel Amerika, tot hier
toe bekend, is. Zij ligt op 65° 46' Breedte en
op ip i° 4 5 'Lengte. De waarneemingen, waardoor
beiden Lengte en Breedte bepaald wierden,
fchoon in het gezigt van die Kaap gedaan, waren
vatbaar voor eene kleine misrekening, wegens
de dampigheid der lucht. Wij meenden enig volk
op de kust te zien, en waarfchijnlijk bedroogen
wij ons niet, alzoo wij op dezelfde plaats enige
hoogten als ftellaadjen en enige andere gelijk hutten
befpeurden. Wij zagen hetzelfde op het vast
land over Slede - Eiland en op enige andere plaat-
fen van de kust.
Het was ftil tot des morgens ten agt uuren,
wanneer ’er een zwak koeltjen uit het N. op