haringen en fardijnen worden niet alleen, op hun*
tijd, versch gegeeten , maar zij worden ook tot
voorraad opgelegd, gedroogd en gerookt, en
in matten opgepakt, tot groote baaien van drie
o f vier voeten vierkant. Het fchijnt dat de haring
hun ook een grooten voorraad van ander
voedzel oplevere, namelijk veel kuit, die zij zeer
merkwaerdig weeten toetebereiden. Zij wordt
geftrooid op , o f , als het ware, gekleefd aan
kleine takken van den Kanadafchen pijnboom.
Zij bereiden haar ook op eene fobrt van lang
fmal zee-gras, dat overvloedig op de klippen
onder water groeit. Deeze caviaar, als zij zoo
mag genoemd worden , wordt in manden of in
zakken van matwerk bewaard en gebruikt na dat
zij eerst in het water geweekt is. Zij kan be-
fchouwd worden als het winter-brood van dit
volk, en heeft geene onaangenaame frriaak. Zij
eeten ook de kuit van eenen anderen visch,
die, naar de grootte van de korrekjens te oor*
deelen, zeer groot moet wezen; maar zij heeft
eene gerftige reuk en fmaak. Het fchijnt dat zij
geene andere visch op deeze wijze bereiden om
die langen tijd te bewaaren; want fchoon zij
enige van de braasfems en zee-draaken fplijten
en droogen, die ’er vrij overvloedig zijn, roo-
ken zij die egter niet gelijk de haringen en
fardijnen.
Een ander voedzel, waarop zij zig voor een
groo?
groot deel verlaaten , zijn de groote mosfelen,
van welke groote overvloed in het Kanaal ^gevonden
wordt. Deeze worden in hunne fchul-
pen gebraaden, en dan aan lange houten fpeetea
geftooken, en, naarmaate men die nodig heeft,
’er af genoomen, wordende zonder enige andere
toebereiding gegeeten, fchoon zij die dikwijls
in traan doopen. De andere zee-voortbrengzelen,
gelijk de kleine fchulp-visfchen, fchoon
zij ook toebrengen om den algemeenen voorraat!
te vermeerderen , kunnen geenzints befchouwd
worden als een doorgaand artijkel van voedzel,
ais zij met de voorige vergeleken worden.
Van de zee - dieren zagen wij den bruinvisch
meest in gebruik voor voedzel, welkers fpek en v
zwoord zij, zoo wel als het vleesch, in groote
ftukken fnijden , als de haringen droogen , en
zonder enige verdere bereiding eeten. Zij maa-
ken ook eene foort van fop van dit dier, versch
zijnde, op eene zonderlinge wijze; zij leggen
ftukken van hetzelve in eene vierkante houten
bak, gieten ’er water op, en werpen ’er heete
fteenen in. Dit herhaalen zij tot zij denken dat
het genoeg geftoofd of gekookr is. Zij werpen
’er de verfche fteenen in en haaien ’er de andere
uit door middel van eenen gefplecen ftok, die
hun tot een tang dient, zijnde de bak tot dat
einde altoos bij het vuur geplaatst, gelijk men
ziet in de plaat, verbeeldende een binnen-huis
van
l i l
I I