
lijk doet. De braasfem van beiden foorten kan
gerekend worden op deeze te volgen in hoeveelheid,
en de volwasfene woogen ten minften een
pond. De andere visfchen, die alle fchaarsch
z ijn , zijn eene kleine bruine foort van zee-
fcorpioen ( * j ) , gelijk die op de Noorweegfche,
kusten gevonden wordt, eene andere van eene
bruinachtige roode tint , eene foort van kabel-
jaauw ( t ) ; een groote, enigzints naar den govie
of
( * ) Scorptena. g. f o r s t e r .
CD bet Engelsch firost-fifih, hetwelk o. f ors t er
letterlijk door frost-fisch vertaalt, denklijk niet hebbende
kunnen raaden welke foort alhier bedoeld worde. Ik vind
eene foort van kabeljaauw, die op de kusten van Noord-
Amerika gevonden wordt, frost genaamd. Ziet j. a. donn-
d o r f f Zoologifiche Beiträge zur xiii ausgabe des Linneï-
fchen naturfiystems III B. bl. 299. en de aldaar aangehaalde
A R T E D I gen. pisc. p. 134. n. 17. en f e n n a n t arft.
Zoolog, fiuppl. p. 114. Zonderling is de wijze , waarop
de vertaaler van de franfche uitgave zig redt, als hij
voorwerpen van natuurlijke historie ontmoet, welke hij
niet kent , o f niet weet t’huis te brengen , dat altoos
het geval is als het niet algemeen bekende voorwerpen
zijn. Deezen visch heet hij poisfion de gelée. Zoo noemt
hij booger het Moiifie Deer, (den Eland) Daim couleur
de fiouris. Op veele plaatfen laat hij de Engelfche naa-
men flaan en zegt: „ Het ftaat aan Natuurkundigen in de
„ Engelfche boeken te zoeken naar de foorten van vier-
„ voetige dieren, vogelen, visfehen en planten , welker
„ naamen ik in het fransch niet heb kunnen ontdekken.”
Tom. I I I , p. 58. Het is voorzeeker de kortfte weg aldus
zijn plicht als vertolker op den hals van den leezer te fchuiven.
o f dikkop gelijkende, met eene taaie huid zonder
febubben, en de inboorlingen bragten nu en
dan, kort voor den tijd toen wij het Kanaal fton-
den te verlaaten, eenen kleinen bruinachtigen
kabeljaauw, met wit gevlakt, en eenen rooden
Visch van, dezelfde grootte , die fommige van
ons volk zeiden in de Straat van Magelhaens
gezien te hebben , en nog eenen anderen ,, die
weinig van den ftokvisch verfebilde. Daar is
ook groote menigte van den visch, door fommige
de chimaera of kleine zee-draak genoemd,
die verwant met, en van de grootte van depeze-
gallo , de haan - visch , of olijphant - visch, is.
JDaar koomen ook fomtijds haaien in dat Kanaal;
want de inboorlingen bezitten ’er enige tanden
van ; en wij zagen enige ftukken van roggen,
die vrij groot fcheenen geweest te zijn. De andere
zee-dieren , van welke ik hier melding
moet maaken, zijn een kleine gekruiste kwal o f
medufa, zee - fterren , die enigzints van de ge-
meene verfchillen, twee kleine foorten van krabben
, en twee andere , welke de inboorlingen
aanbragten, eene van eene dikke, taaie, flijmerige
ven. Doch ik heb reeds op andere plaatfen aangemerkt
met hoe weinig kunde en naauwkeurigheid de franfche
'vertaaling van deeze reizen bewerkt is. Ziet voorberiebt
voor het I. Deel en Deel VIII. bl. 228.