* 46 [Julij 1778.3 R E I Z E NAAR DEN
Hechts drie mijlen in eene noordlijke koers gevorderd
waren.
Wij Huurden N. ten W. tot den volgenden
morgen ten agt uuren, wanneer onze diepte eensklaps
tot vijf en zeven vademen verminderende,
wij bijlegden tot ’er eene floep van ieder fchip
vooruit gezonden wierd om te peilen, die wij
N. O. agter na Huurden; op den middag hadden
wij eene diepte gekregen van zeventien vademen.
Thans lag Kaap Newenham Z. p° O . , elf of
twaalf mijlen van ons; het noord-oostlijk eind
van het land in het gezigc N. 66° O . e n de
naaste wal omtrent vier of vijf mijlen van ons.
Onze breedte was bij waarneeming 590 16'.
Tusfchen deeze Breedte en Kaap Newenham
beflaat de kust uit bergen en laag land, en Icheen
verfcheiden baaien te vormen. Een weinig voor
een uur deeden de floepen vooruit fein dat zij
ondiep water vonden. Het fchijnt dat zij maar
twee vademen hadden, en op dien tijd waren de
fchepen in zes vademen. Een weinig meer Noordwaarts
oploevende , bleeven wij dezelfde diepte
behouden tot tusfchen vijf en zes uuren, wanneer
de floepen al minder en minder diepte vindende,
ik de Ontdekking, die toen vooruit was,, fein
deed te ankeren , hetgeen zij aanllonds bewerk*
Heiligde. Terwijl ons fchip opdraaide, brak de
kabel aan den ring van het ankert dat ons noodzaakte
zaakte het ander anker te laaten vallen. Wij
lagen op zes vademen water, in eenen zandigen
grond, en omtrent vier of vijf mijlen van het
vast land, terwijl K#dp Newenham zeventien
mijlen Zuidlijk van ons lag, De verHe bergen,
die wij in heE Noorden zien konden, lagen N O,
ten o . ; maar daar was laag land dat van het
hoog land uitflftk tot N. ten O. Buiten dit was
eene bank van zand en fleenen, die bij hall eb
droog was.
Ik had de twee Stuurlieden, elk’ in eene floep,
afgezonden om tusfchen deeze bank en de kust
te peilen. Bij hunne terugkomst berichceden zij #
dat ’er een kanaal was, in welk zij zes en zeven
vademen water gevonden hadden, maar dat hetfmal
en moeijelijk was. Bij laag water deeden wij eene
pooging om eene lijn om het verloren anker te
krijgen, maar het gelukte ons toen niet; doch
het niet willende agrerlaaten , zoo lang ’er nog
enige waarlchijnlijkheid was van het terug te be-
koomen, liet ik niet af van er naar te visfchen,
tot dat het mij eindelijk in den avond van den
twintigflen gelukte..
Terwijl wij dus bezig waren, beval ik Kapitein
c l e r k e zijnen Stuurman in eene floep
aftezenden om naar eenen doortogt in het Z. W.
te zoeken. Hij deed zulks ; maar daar was in
die Hreek geen kanaal te vinden, en daar Icheen
geen weg te zijn om deeze banken vrij te loopen
Q 4 dan