Den volgenden morgen ten agt uuren een klein
koeltjen uit hec Z. Z. O. gekregen hebbende,
Huurden wij N. N. W. naar het land. Kort
daarop kwamen ’er enige kanos aan het fchip
met enige varkens, doch zonder vrugten,
die wij juist meest nodig hadden. Wij waren nu
enigzints gevorderd , want op den middag lag
de zuidlijke punt van het eiland Z. O ., de
zuid - wesdijke punt N. 13° W.; de naaste wal
twee mijlen van ons; de Breedte was bij waar-
neeming 180 56', en onze Lengte, volgens het
uurwerk, 203° 40'. In den avond bereikten wij
de zuid-wesdijke punt van het eiland; maarden
wind nu naar het Westen en Noorden loopende,
verlooren wij in den nacht weder al wat wij gewonnen
hadden. Den volgenden morgen, wanneer
wij nog op de hoogte van de zuid - west punt
van het eiland waren, kwamen ’er enige kanos
af, maar zij bragten niets dat wij nodig hadden.
Wij hadden nu noch vrugten noch wortelen, en
waren in de noodzaaklijkheid om van enige
van onze fcheeps-proviand gebruik te maaken.
Eindelijk bragten enige kanos uit het Noorden
ons een kleinen toevoer van varkens en wortelen.
Wij hadden veranderlijke ligte zugtiens en bijna
ftilte den volgenden da g , tot vijf uuren in
den agtermiddag, wanneer ’er een klein koeltjen
Uit het O. N. O. opkwam , en wij eindelijk
in Haat geraakten Noordwaarts langs de kust te
ftuuren. Het weder fraai zijnde , hadden wij
deezen dag veel gezelfchap, en overvloed van
alles. Veele van onze gasten bleeven den gehee-
Jen nacht bij ons aan boord en wij fleepten hunne
kanos agter na.
Den zestienden, met het aanbreeken van den
dag, den fchijn van eene baai ziende, zond ik
den Heer bligh met eene floep van elk fchip,
om dezelve opteneemen, zijnde toen drie mijlen
van land. Daar begonnen nu van alle kanten
kanos aan te koomen, zoo dat er voor tien uuren
niet minder dan duizend om de twee fchepen
waren, de meeste vol volk en wel belaaden met
varkens en andere voortbrengzelen van het eiland.
Wij hadden de overtuigendfte blijken van hunne
vriendfchaplijke geneigdheden; want wij zagen
geen eenen hunner, die enigerlei wapen bij zig
had. De nieuwsgierigheid en de begeerte om
handel met ons te drijven waren alleen de beweegredenen
van hunne komst. Het is geen
wonder dat, onder zulk een groot aantal als wij
bij tijden aan boord hadden, fommige waren,
die eenen diefachtigen aart verrieden. Een van
onze bezoekers nam het roer van eene floep uit
het fchip. Hij wierd ontdekt, maar te laat om
het roer terug te krijgen. Ik meende zulks eene
goe